woensdag 31 december 2014

Het fragment en het kind

Zojuist hoor ik weer kinderen zingen in The Wall van Pink Floyd. Het is duidelijk dat die muur kapot moet. Teken des tijds van 1989? Welnee, Pink Floyd begon al veel eerder en het anarchisme was in full swing in de cultuur van de sixties. Ook filosofen deden er graag aan mee. Ze legden moeiteloos linken met de revoluties van Frankrijk en Amerika, en met Nietzsche. En als je aan diens hamer denkt schieten je al gauw Russische spreuken tebinnen: als je een omelet bakt, moet je eieren breken.

De kern van het modernisme is een bepaald vertrouwen in nieuwe constructies die van de grond af moeten worden opgebouwd. De consequentie is een bepaald anarchisme, minstens als overgangsfase, ruimte maken voor iets nieuws, dat dan zelf in essentie weer constructief is.

Iets anders is het om de volgende consequentie te trekken. Als anarchisme en constructie elkaar meer veronderstellen dan we dachten, moeten dan niet hun radicale verschijningsvormen worden begrensd vanuit een andere macht? Vandaar het verlangen om een begin te denken dat zich niet ontwikkelt voorbij een beginstadium. Zie het romantische geloof in het kind en het kinderlijke. Of, wat misschien op hetzelfde neerkomt, een afbraak die nauwelijks wordt opgemerkt, datgene respecteert wat het ongemerkt ondermijnt. Denk bijvoorbeeld aan de milde ironie.

Zo heeft de romantiek, vooral in zijn gedaante van de omhelzing van het fragment, een belangrijke voedingsbodem kunnen zijn voor het postmodernisme. Een fragment kan niet worden afgebroken, want het is zelf al restant van een breuk. En het kan niet worden uitgebouwd, omdat het dan geen fragment meer is.

De tragiek van het heden schuilt er misschien in dat het fragment het radicale modernisme (anarchisme en constructivisme) wel kan begrenzen, maar alleen als een randfenomeen, waarneembaar of niet. Het treedt soms zozeer samen op met wat het bevecht, dat het er angstig erg mee kan worden geassocieerd.

Zie bijvoorbeeld Knausgards reactie op Utoya. Hij bekent hoe graag hij Breivik ziet, een verlangen dat uitstijgt boven zijn medelijden met de slachtoffers. Menselijk al te menselijk. Het valt te rechtvaardigen vanuit ons verlangen dit monster te begrijpen, ex negativo. Het beslissende moment ziet Knausgard in de confrontatie van Breivik met een klein kind. Breivik had zich uitstekend geïmmuniseerd, in zijn voorbereiding, tegen het medelijden. Maar nu riep ineens een kind hem toe dat hij hem niet moest vermoorden. En Breivik gaf er gehoor aan.

De conclusie die Knausgard hieruit trekt is dat we geen afgeronde scenario's moeten volgen. We moeten onze scènes, onze beelden, denkbeelden of ideologie, laten onderbreken door de realiteit.

Elders heb ik geschreven hoe Knausgard zich heeft verplicht tot de onzekerheid, wat wellicht niets anders is als een motor en doel van zijn schrijven. Maar het rare is dat Knausgard zelf scènes construeert, waarin de realiteit ondergeschikt is gemaakt aan de vorm. Alleen bij dieper graven ontdek je die onzekerheid, de kracht ervan.

Een tweede manier om te zien hoe dicht monster en opluchting bij elkaar liggen is te zien hoe Knausgard eigenlijk Breivik zelf tot voorbeeld maakt. Breivik laat zich leiden door beelden, maar geeft gehoor aan de roep van het kind. Hij laat zich, hoe kort ook, onderbreken in zijn gruwelwerk.

Een derde manier om te zien hoe dicht we bij het modernisme zitten is door te luisteren naar de kinderen bij Pink Floyd. Ze brullen de zanger na en zingen over zichzelf alsof het over anderen gaat: 'Hey, teacher! Leave them kids alone!' Het kind is alles geworden: brick in the wall, kracht die de muur afbreekt, vertegenwoordigd en gegidst door de popartiest.

Kortom: het is moeilijk voor het fragment om fragment te blijven, zoals het voor het kind moeilijk is om kind te blijven. We willen het kleine graag klein houden, maar het groeit, woekert en verbindt zich onder onze handen tot iets groots.




maandag 29 december 2014

Gogo

Hoe werkt het, die bezwering in combinatie met de omhelzing die we normaal gesproken aanduiden met 'nostalgie'? Ik zie bij À gogo de muur voor de Brandenburger Tor met een paar pronte agenten ervoor. Maar daar gaat het niet om. Wat ons ervanaf én erheen leidt is Spandau Ballet. In een vriendschappelijk gebaar worden we gewaarschuwd tegen de muur, en, wat minder evident is, erheen teruggeleid.

De basis van dit gevoel moet liggen in het ritme. Ritme is verschil dat teert op de herhaling van het metrum. Zelfs de syncope is nog metrum, sterker nog, benadrukt het metrum door de klappen van het metrum te omspelen. Ritme zegt dat we de dialectiek van de taal tegenspelen door te doen alsof we de repliek wel horen maar dat die ons niet uitmaakt. We herhalen gewoon wat we al eerder zeiden.

De muur. De muur. The Wall.
Go. Go. Gogo.
Vandaag. Morgen weer, tot dan dan!

Dit is geen provocatie

Filosofen zijn er om ons uit te dagen. Het resultaat is wel vaak dat ze aan de kant staan van de goedkope uitdagers, de fascisten. Ze dagen ...