donderdag 30 juli 2015

De saaie wetenschap

Altijd heb ik gedacht dat wetenschap een dominant onderdeel van onze cultuur is. Het VWO heet toch het hoogste doel te zijn onder de scholen en die voert de wetenschap in zijn naam. De universiteiten zijn onpasseerbare stations die je moet passeren voor de machtigste en bestbetaalde banen. En dan was er binnen de wetenschap die hiërarchie van hard en soft. Ik had dan weliswaar, als alfamannetje, de slag gemist, maar zag daardoor ook enorm op tegen de harde, exacte wetenschappen, waar de echte alfamannetjes zaten.

Nu maak ik een periode van ontluistering door. Wetenschap, zo lees ik in allerlei bronnen, is iets voor mensen met een enorme nieuwsgierigheid. Maar daar krijg je op zichzelf geen geld voor. Er bestaat steeds minder maatschappelijke waardering voor zuivere wetenschap. Met andere woorden: wil een wetenschapper iets bereiken, dan moet hij bewijzen dat zijn onderzoek andere belangen dient: nut, consumptie, kapitalistische expansie.

Maar ook de wetenschappelijke nieuwsgierigheid is iets aan het worden voor een paar geschifte malloten. In de VS en in Europa wordt wetenschap door leerlingen saai gevonden. Ze kiezen er steeds minder voor, de vakken hebben steeds minder status op de scholen. Docenten moeten in de aanval, maar zonder de steun van het gezag dat ze ooit hadden. Dus wordt wetenschap in Amerika al gepresenteerd als iets waar je iets aan hebt in je dagelijks leven.

Zelf heb ik in de klas al duidelijk gemaakt dat je aan onderzoek doet als je moet kiezen tussen zakken chips in de winkel. Maar ik was nog niet zo ver dat ik doorhad dat het daar ook bij bleef. De natuurwetenschappen krijgen dezelfde armzalige status als de talen. Ook daar wordt al decennia gezegd dat het goed is om Duits te leren zodat je in Berlijn tenminste worst kunt bestellen. Die leerlingen kunnen dat empirisch weerleggen, worst wijs je aan met je handen of in het Engels. Zo hebben ze indirect nog iets over onderzoek geleerd.

Natuurlijk, het is bij ons nog minder erg dan in Amerika en niet overal even erg. Maar de richting is alvast duidelijk.

Is de aanval van het onderwijs op het egocentrisme kansrijk, wanneer het al zo ver in het defensief gedrongen is? Wanneer je aan leerlingen moet bewijzen dat onderzoek niet saai is, in hun eigen termen, en ook nog nuttig, in hun termen?

Kansrijk of niet, we zitten al een paar stations verder. De kern van onze inzet voor wetenschap ligt in de moeite die we hebben om onze cultuur te zien als iets wat tot het verleden behoort. We willen zo graag doorgeven wat we zelf belangrijk vinden dat we bereid zijn voor de kinderen op onze knieën te gaan liggen en de nar uit te hangen. Alles, als ze onze cultuur maar willen overnemen. Of sommigen, iets ervan. Alsjeblieft!

De ouderen onder ons herkennen deze strijd nog als die van onze ouders of grootouders Zij vonden het geloof zo waardevol dat ze ons dat met dwang, later zonder dwang, later met verleiding, later al bedelend wilden overdragen. Die strijd is gestreden. We zijn nu autonoom. En de strijd bleek achteraf gezien niet onze strijd. Evenmin als dat de strijd om de wetenschap niet die van onze kinderen is. Te saai.



zondag 26 juli 2015

Etappe 23 - Dwalen over de Champs Élysées

Ik ben dus uw parasiet omdat ik me daarmee amuseer. De Tour is niet meer dan een aanleiding om me met mijn uiteenzetting aan u te vertonen. Dat zou je de conclusie kunnen noemen van mijn verkenning van de Tourfilosofie. Maar elke conclusie draagt de eerdere conclusies in zich. Ik ga dat niet allemaal uitleggen, u mag dat zelf checken of, wat tijd spaart, er blind op vertrouwen.

Met mijn conclusie lijkt het of de cirkel zich sluit. Helder is alvast dat de Tour bedoeld lijkt om ons te amuseren. Lukt je dat, en mij is dat dus goed gelukt de afgelopen drie weken, dan is de cirkel rond. Maar ben ik ook daadwerkelijk een parasiet, is mijn amusement ten koste gegaan van de Tour? Dat is minder evident. De Tour is immers een monument. Een monument verkeert in een win-winsituatie. Het zet je aan tot iets, tot denken, gedenken, bezoeken en afscheid nemen: in dat geval leeft het. Doe je dat niet, dan blijft het monument monument. Het is onkwetsbaar. Vergelijk het met de glazen monumenten van Jan Wolkers. Beschadig je ze, dan roept dat extra veel verontwaardiging en herdenking op.

Om beter te begrijpen waarom mijn geblog parasitair is, moeten we begrijpen waarvan de Tour een monument is, van welk soort amusement. Een aanwijzing ligt in de sponsoring. Ik heb horen zeggen dat de Tour voor 70% wordt gesponsord door de Franse VVV. De belangrijkste inzet is dus het toerisme. Doordat we naar de Tour kijken zullen we nog vaker op het idee komen om onze vakantie in Frankrijk door te brengen.

Niets aan de hand nog. Ik heb me gedragen als een toerist. Ik heb hier en daar wat snelle nieuwtjes uit de lucht geplukt en ben in ijltempo - 'voortdenderend' - bij een paar filosofen langsgeweest. Ik heb snel wat gedachten bij hen vandaan gehaald. Dat was een parasitaire actie, zoals we hebben gezien, omdat bijvoorbeeld een Derrida door mij slecht wordt uitgelegd en daardoor een vertekend beeld bij de lezer ontstaat. Maar goed, Derrida is een goed gastheer omdat hijzelf begrijpt wat het is om parasiet te zijn. Parasieten onder elkaar, dat is best gezellig. En mede vanwege de Tour zou ik weer eens graag naar Parijs gaan en daar meteen wat boeken van Derrida kopen. Dat is goed voor Parijs, goed voor de Tour en goed voor mij.

Nee, het parasitaire van het toerisme moet je eerder zoeken in de herinnering aan de jacht. Een toerist zet in wezen de jacht voort die vroeger in Frankrijk en elders de manier was om zich in de natuur te vermaken. Vanwege de jacht werden er wegen en paden aangelegd, grote parken, prooidieren uitgezet en honden afgericht. In de Tour wordt dit ritueel in elke etappe herhaald. Er zijn een paar ontsnappers en de meute jaagt achter hen aan.

De jacht opent de mens de toegang tot de wilde natuur. Maar zodanig dat de prooi wordt gedood. De jacht gaat noodzakelijk ten koste van de prooi. De jacht parasiteert op het dier, doordat de jacht het dier in leven houdt om het vanwege het amusement te doden. Het toerisme parasiteert op de jacht doordat het deze dubbele verhouding tot de natuur, het landschap, herhaalt. De natuur wordt genoten, en om hem te genieten wordt diezelfde natuur geëxploiteerd, in cultuur gebracht, als natuur gedood.

Is er een andere verhouding tot de jacht en het toerisme mogelijk dan sponsoring? Ik zie wel iets in het schrijven en het nietsdoen, maar begrijp nog niet goed hoe dit ten koste kan gaan van de jacht.

Lezen we bijvoorbeeld Plinius (62-113), dan is ook daar sprake van een win-winsituatie:


Beste Tacitus,
Je zult lachen en je mag ook lachen.
Ik, de man die je kent, heb drie everzwijnen en nog wel hele mooie gevangen.
‘Zelf ?’ zeg je.
Ja zelf. Maar niet op zo'n manier dat ik mijn luiheid en rust helemaal opgaf. Ik zat bij de netten. Onder handbereik waren niet een speer of lans, maar mijn schrijfstift en schrijftafeltje. Ik was over iets aan het nadenken en tekende het op met de bedoeling dat, als ik lege handen mee naar huis zou brengen, ik toch volle schrijftafeltjes mee naar huis zou brengen. Er is geen reden om deze manier van studeren te minachten. Het is wonderbaarlijk hoe de geest door lichamelijke activiteit en beweging van het lichaam geactiveerd wordt,  alleen al de bossen aan alle kanten en de eenzaamheid en juist die stilte die aan de jacht gewijd wordt zijn grote stimulansen voor het denken.
Daarom, wanneer je gaat jagen, zul jij op mijn gezag niet alleen een broodmand en veldfles maar ook een schrijftafeltje mogen meenemen. Je zult ervaren dat Diana niet meer in de bergen ronddwaalt dan Minerva.
Het ga je goed.
Plinius
Diana en Minerva lopen elkaar niet in de weg. Maar het is toch wel opvallend dat Plinius naar twee kanten iets uit te leggen heeft. Aan de ene kant moet hij zich tegenover Tacitus verdedigen dat hij schrijft op zo'n merkwaardige plaats, met zijn notebook in de natuur. Aan de andere kant zegt Plinius dat hij geen speer of lans onder handbereik heeft. Het kan zijn dat hij die niet nodig heeft om zijn drie everzwijnen te scoren. Maar hij noemt het toch, wellicht om duidelijk te maken dat zijn aandacht uitgaat naar de stilus.

Het lijkt me onmogelijk om al schrijvend en denkend voluit te delen in het enthousiasme van de jagers. Met het schrijven neemt Plinius, hoe miniem ook, afstand van de jagende meute en creëert hij een innerlijke ruimte waarin andere gedachten kunnen opkomen.

We zijn dus weer terug bij Van den Bossche, de eenzame fietsende filosoof en de gezonde geest in een gezond lichaam. Met toch wel enkele verschilletjes. Van den Bossche ziet de mens wezenlijk als jager, duurloper. Plinius echter zit een beetje te niksen, het schrijven ziet hij als heerlijk nietsdoen. Daarnaast is Plinius een jager zonder te jagen. Hij gebruikt een list om aan zijn vangst te komen zonder te hoeven rennen.

Terug naar de Tourfilosofie, hoewel we er geen moment uit zijn weggeweest. In het zog van de Tour trekt niet alleen Diana door de bergen, maar ook Minerva. Ze hoeft niet altijd thuis te zitten en hard te werken. Ze mag ook op vakantie, een beetje schuifelen langs monumenten en een beetje hangen op een terras. Haar notebook heeft ze altijd bij de hand. Haar actie, of liever gezegd non-actie, gaat ten koste van het enthousiasme van de jagers. Minerva is nogal zuinig in de consumptie en geeft zich nooit helemaal. Ze is niet de nymfomane, kwetsbare Sinead O'Connor met wie Peter Winnen de Alpe d'Huez graag vergelijkt en waar hij twee keer winnend overheen is gegaan. Minerva was al gewapend bij haar geboorte, dus je moet met haar oppassen.

En zo wordt toch heel wat leven uit die Tour weggezogen. Hier en daar verschijnen adviseurs die uitrekenen wat de renner precies moet eten, welk geluksgevoel hij precies in welke mate moet hebben. Mart Smeets vertelt dat hij geen zin meer had in de rit met de auto over de Alpe nadat de enthousiaste fans de spiegels en antenne van de NOS-auto afbraken, en kozen na 2000 een andere route naar boven. Rustiger. De helikopter schiet tussendoor nog wel zijn plaatjes van de landschappen, de monumenten en de ronddansende boeren, maar Maarten en Herbert maken ons duidelijk dat de wedstrijd toch echt de wedstrijd is, niet de gekke dingen eromheen.

Niet dat ik dat allemaal schuld ben, dat nu ook weer niet. Met Minerva bedoel ik de schim van weten en wijsheid die van alle kanten kan opduiken, ook in de rol van de journalist. De journalist mag dan wel God zelf zijn, in Frankrijk is het polytheïsme nooit helemaal geneutraliseerd, er zwerven wat onverwerkte resten door de bergen. Goden en helden hebben de hinderlijke eigenschap dat ze na hun dood nog ronddwalen. Ze zaaien dood en verderf, maar ze geven ook leven, want zonder dood is er geen leven, geen levendigheid.

Straks ga ik bij Mieke de laatste etappe kijken, de rondjes over de Elyzeese velden, de eeuwige jachtvelden der goden, en lekker eten met onze geliefden erbij.

Deze blogserie sluit ik graag af met een huldebetoon aan Roland Barthes. Hij doorziet de rol die ik via Plinius aan de schrijver heb toegewezen als een truc van de bourgeoisie. Die vergoddelijkt de schrijver om hem zodoende te veranderen in een mythe, façade, hem te neutraliseren. In zijn tijd deed de bourgeoisie dat, door de schrijver af te beelden in prozaïsche taal en met prozaïsche beelden. De schrijver op vakantie, de schrijver in pyjama. Hij is altijd aan het werk, ook op vakantie. Dus we hoeven ons niet druk te maken. Met andere woorden, ook de schrijver dwaalt rond over de Elyzeese velden.

In de laatste regels van zijn beschouwing laat Barthes nog een gaatje vallen, omdat de bourgeoisie nog gelooft in de waarde van tegenspraken. Ze gelooft in de vergoddelijking van de schrijver door hem in zijn pyjama te portretteren. Maar hij voorzag al hoe het zou aflopen in de komende tijden, in onze tijden, een halve eeuw later, waarin iedereen zijn mobiel bij de hand heeft en schrijft zoals hij eet. Als blogger, liggend op de bank met mijn koffie, weet ik wat hij bedoelt. Ik laat in het midden, ik laat het aan u over om te beoordelen of je deze desacralisering van de schrijver kunt opvatten als parasitaire actie jegens de bourgeoisie:
L'alliance spectaculaire de tant de noblesse et de tant de futilité signifie que l 'on croit encore à la contradiction : totalement miraculeuse, chacun de ses termes l'est aussi : elle perdrait évidemment tout son intérêt dans un monde où le travail de l'écrivain serait désacralisé au point de paraître aussi naturel que ses fonctions vestimentaires ou gustatives. (p.33)

zaterdag 25 juli 2015

Etappe 22 - Vertoning

Even een stukje zelfreflectie, alleen al omdat elke publicatie tegenwoordig een ringcompositie moet zijn. Zo lijkt de tekst een Tour, hij komt weer uit bij het begin. Al doet de Tour dat zelf niet. Een paar weken geleden werd ik aangestoken door het enthousiasme van Bert Wagendorp die zijn inzegening van de Tour wijdde aan filosofie. Hij verwees daarbij naar het 'Filosofisch elftal' van Trouw. Daar las ik toen overheen. Ik begrijp nu dat het een selectie van spraakmakende filosofen is waarvan een duo  wekelijks een actuele vraag analyseert.

Met mijn Tourfilosofie bevind ik me dus in de slipstream van een welbepaald discours. Ik verhef me tot een type taal en denken, ook een bepaalde verhouding tot een publiek, dat bedacht is door een krantenredactie en die filosofen. Daaronder - aangezien ik al vele jaren niet meer in die kringen verkeer - voormalige collega's, vrienden en vijanden, nieuwe opkomende talenten. Het is een elftal: in de vorm kopiëren deze filosofen de sport, en bij de duo's moet ik aan een-tweetjes denken.

Ik zit via deze Trouw-connectie automatisch verstrikt in allerlei kwesties, zoals de educatie van de lezer, de verhouding tot de protestantse traditie, de taal van de filosoof in de media. Het lijkt of ik me begeef in een publiek debat waarin ik een oordeel ontwikkel met de ambitie dit voor te leggen aan het Trouw-publiek. U zou bij wijze van spreken mijn proefkonijnen kunnen zijn.

Bij deze ambitie voel ik een sterk onbehagen. Uiteraard is er, zoals mijn vriend Pieter heeft doorzien, sprake van ressentiment. Maar het voelt ook als een terugval in een vorm van denken en communiceren waarvan ik afstand heb genomen. Ik ben niet bekend en spraakmakend, heb niet de ambitie u te 'bilden'. Ik heb ook weinig zin om mezelf denkbeeldig voor het tribunaal van de Raad van Elf te plaatsen en ben blij met de enorme gastvrijheid van Google blogspot. Als er iemand gebildet moet worden, dan ben ik dat. U mag meegenieten, maar u en ik zijn niet gebonden aan welke overeenkomst dan ook.

Echter, de vrijheid mezelf te bilden is niet eenvoudig los te koppelen van de gemeenschap. Door te schrijven geef ik toch blijk van een bepaalde ambitie tot erkenning. Ooit hield Paul van Tongeren me voor dat corresponderen met vrienden (wat ik toen deed) voor een tijdje wel okee was, maar publiceren beter. Daar heeft hij een punt, alleen al omdat hij bij de Trouw-Selectie hoort. Aan de andere kant is zijn advies nog steeds verwarrend, omdat hij de noodzakelijke eenzaamheid destijds niet wilde zien als kans voor vriendschap. Voor mij is Van Tongeren dus vooral een monument, een monument dat me maant tot denken.

Hernemen we mijn gevoel van onbehagen. Misschien is de vraag wel die van Kant, de kant zoals ik hem ben gaan lezen door Lyotard. Wanneer we aangestoken worden door het enthousiasme van een gemeenschap, maar tegelijk inzien dat dit enthousiasme dodelijk is, potentieel dodelijk en werkelijk dodelijk doordat het ons medeplichtig maakt met doodbrengende acties, hoe kunnen we ons dan losmaken van dat enthousiasme, de afstand winnen om te denken zonder enige binding aan het gezag?

Voor Kant moet die kwestie wel extra wrang zijn geweest, omdat de Fransen juist bezig waren zich met hun guillotines van het gezag te ontdoen. Ze waren dus een onmiddellijk voorbeeld voor andere vrije geesten en het gevaar dreigde dat de filosofie zich, geschrokken van de gevolgen, gedwongen zag zich terug te trekken in de diepste eenzaamheid. De filosoof die zich kijkend naar de graven (naast de Gasthof 'Zum ewigen Frieden') zelf verandert in een stenen monument en gaat zitten. Ik geef toe, een noodzakelijke en aantrekkelijke optie. Maar daar heb ik u niet per se voor nodig.

Ik red mij uit de gevaren van de dodelijke gemeenschap en de dode eenzaamheid door me vol te zuigen met uw bloed.

Al eerder heb ik gezegd dat ik de filosofie opvat als de openlijke bekentenis van diefstal. Diefstal van taal, van ideeën, problemen, vooral van wat er waardevol is aan deze zaken. Ja, ik ben een parasiet. Ik houd mezelf in leven ten koste van de ander. Ik heb die ander, casu quo u, nodig om mezelf het idee te geven dat ik deelneem aan wat u zoal waardevol vindt. Ik weet wel dat u daaronder lijdt, u moet mijn blogs doorworstelen, u wordt beroofd van uw enthousiasme en Tourliefde. Maar kennelijk maakt mij dat weinig uit, in elk geval niet zoveel dat ik ophoud met schrijven en me aan u vertonen.

Gisteren opperde ik dat je zo cynisch kunt zijn dat je geen façades nodig hebt. Het is nog cynischer, bedenk ik me nu, om mooie façades neer te zetten. Maar het toppunt van cynisme is om slechte façades neer te zetten, onhandige mythes te gebruiken, de mythes waarin politiek links zo sterk is. Deze lessen hebben we in dankbaarheid aanvaard van het stalinisme en Roland Barthes. Het woord cynisme ontvreemd ik uit een lange traditie, die van Diogenes van Sinope, die in onze dagen trots wordt voortgezet door Sloterdijk en Žižek.

Vandaar ook, begrijp ik nu, mijn achteloosheid, mijn gebrek aan zorgzaamheid voor wat ik schrijf. Schrijven heeft te maken met expositie, heb ik ooit bedacht. Expositio betekent uiteenzetting, maar is in postklassieke tijd 'te vondeling leggen' gaan betekenen. Mijn gedachte heb ik destijds geopperd toen ik samenwerkte met mijn vriend Leo, die zijn schilderijen exposeerde in de gangen van het ziekenhuis waar hij werkt. Je legt je schilderijen te vondeling omdat je er zelf niet voor kunt of wil zorgen en hoopt dat iemand er iets leuks mee doet.

Maar het is beter om er niet bij te blijven wachten. De kans op succes is groter wanneer je de voorbijganger niet vertelt dat het jouw kind is. De ander moet zich aangesproken voelen door medelijden en de kans dat hijzelf een goede ouder van het kind kan zijn. Het cynisme blijft, de transparantie als u liever een mooi woord hoort, want die ander weet ook wel dat je kind je op een dag vertelt dat hij de media heeft ingeschakeld om zijn echte ouders te zoeken. Expositie betekent dus ook expositie aan de media.

Daarom kun je evengoed je werken signeren. Je handtekening staat ergens haast onleesbaar in een hoekje. Bovendien ben je geen bekende, spraakmakende figuur, dus dan verraad je met je handtekening niets dat de vinder afleidt van het kunstwerk zelf.

Wat verheldert deze techniek van het cynisme over het cyclisme, over het wielrennen en de Tour?

Het verheldert de verheldering zelf, wat ik doe wanneer ik de Tour verhelder. Ik geef ten koste van de Tour, die toch bedoeld is om ons te amuseren, een zware uiteenzetting over filosofie, ik vertel er openlijk bij dat ik dit doe en de eerste en misschien wel de enige die zich daarbij amuseert ben ikzelf.

De Tourjournalist is God, hebben we vastgesteld. Machtiger zelfs dan God, want vele ongelovigen drinken elke dag zijn woorden in. In den beginne schiep Desgrange de Tour namens het tijdschrift L'Auto Vélo. We kijken naar een wedstrijd maar die wedstrijd staat volkomen ten dienste van het Woord en de burgerlijke, rechtse ideologie, zoals Barthes ons heeft geleerd. De Tour parasiteert op het werk van de werkenden en houdt hen zodoende arm en dom. Hoe enthousiaster die armen, hoe rijker de organisatoren, de sponsoren. Parasitair, maar ook cynisch omdat die sponsornamen dik gedrukt op de shirts staan en iedereen weet hoe het zit.

Misschien moeten we nu ook voorzichtig concluderen dat de Tour iets verheldert over het cynisme van de filosofie. De filosofie neemt zelf de vorm aan van journalistiek en een Elftal. Ze is op zoek naar sponsors en een publiek waaraan ze zich kan vertonen. Filosofen nemen naar believen de pose in van een eenzaam genie, een wijze leraar, een moderne pastor, een enthousiasmerende commentator of een atleet.

In die zin is de Tourjournalist een echte filosoof, misschien wel de meest filosofische van allemaal. Hij begrijpt als geen ander hoe je moet praten over een monument, hoe je dat monument zelf aan het praten krijgt en hoe je je spontaniteit ten dienste stelt van je team, de équipe, L'Équipe. De journalist spreekt de Waarheid en Rechtvaardigheid over de Tour omdat hij weet dat je dat spreken nooit kunt losmaken uit de economie en dat zelfs de meest onafhankelijke filosoof via zoiets als de Tour zijn waarheden en ideeën moet verkopen om zich aan zijn lezers te kunnen blijven vertonen.

Al dit gebeuzel zal de oranje supporter op de Alpe d'Huez vanmiddag worst zijn. Maar zonder er erg in te hebben is hij, dronken rondspringend, de meest royale van allemaal. De media en de filosoof parasiteren met hun vertoningen op zijn vertoning. En het leukste van alles: we komen ermee weg, gebildet en wel.

vrijdag 24 juli 2015

Etappe 21 - Afscheid en façade

De Tour is een monument en het wordt bijna tijd om afscheid te nemen. Eigenlijk is dat raar, want een monument blijft. Er bestaan weliswaar monumenten die niet blijvend zijn, van niet-blijvend materiaal, maar dat maakt weer zo'n diepe indruk dat ze in zekere zin nog blijvender zijn. Sloterdijk behandelt zo de hele kwestie Derrida vanuit de idee dat het boek een portable pyramide is: Derrida de Egyptenaar.

Zo kun je het monument telkens weer begroeten, ook als je er afscheid van hebt genomen. Die dubbelzinnigheid van afscheid en begroeting drukte Derrida uit in zijn in memoriam bij Levinas met het woord adieu, à Dieu. Dezelfde dubbelzinnigheid van afscheid en begroeting heeft het Griekse χαιρετε, letterlijk 'wees blij'.

Woensdag stond ik met mijn vrienden Rob en Pieter bij het sovjetmonument voor de gesneuvelde Russische soldaten in het Tiergartenpark bij de Brandenburger Tor. Rob en ik bleven staan keuvelen voor de indrukwekkende kolonnade met het opschrift, waarvan ik vorig jaar al een foto had gekregen van mijn collega Ike. Pieter was even weg, en een tijdje later kwam hij terug. Hij was achter de kolonnade geweest en onder de indruk van foto's die hij daar had gezien. Op een foto was te zien dat Russische soldaten moeite hadden met afscheid nemen van deze plaats. Ze knielden en gingen op de grond liggen.

Ooit heb ik in een lezing over een Russische filosoof iets proberen te doen met de betekenis van het Russische woord voor vaarwel, прощай (prosjtsjáj). Het komt in feite van hetzelfde werkwoord als vergeef me, прости (меня), prostí (menjá). Weinig Russen zullen zich dat nog realiseren, maar de uitdrukking herinnert aan een tijd waarin een reis in Rusland meestal lang en gevaarlijk was. Bij een afscheid wist je nooit of je de ander nog terug zou zien en moest je de belangrijkste zaken met elkaar regelen. Het belangrijkste is dat je de ander vergeving vraagt voor wat je hem nog verschuldigd bent.

Ik kan me vergissen, maar het lijkt erop dat de Rus, anders dan Derrida en de westerlingen, niet steeds toegang heeft tot het monument. Als hij afscheid neemt, dan beleeft hij dat als iets unieks en emotioneels. De Rus leeft in het heden, de tijd van de ontmoeting en het afscheid, van eer en val, van geboorte en dood. Voor de buitenwacht is dat niet altijd zichtbaar. We blijven staan voor de façade, de Potjomkinfaçade. Niet alleen omdat we niet verwachten dat er nog iets anders achter schuilgaat. Maar ook omdat we denken dat we dat altijd nog wel een keer kunnen doen.

Derrida heeft erop gewezen dat hier een belangrijke verbinding ligt met de fenomenologie. De fenomenologie gaat uit van de ervaring en ziet af van oordelen om het denken op gang te brengen. Daarom kon de fenomenoloog Sartre zich bij zijn bezoek aan Moskou ook zo laten bedonderen en zei hij bij zijn terugkeer in Frankrijk dat het wel meeviel met dat geweld van de sovjetcommunisten. Maar wellicht wist Sartre ook wel beter en wilde hij rechts niet in de kaart spelen door dat geweld toe te geven.

Ik lees op internet dat zich achter de kolonnade van het sovjetmonument twee fonteinen bevinden, en dat de waterstralen tranen symboliseren. Er zijn 80.000 Russische soldaten omgekomen bij de inname van Berlijn, dat is niet niks. Bij de Russische toeristen is het monument populair. Bij de Berlijners zelf niet. Het monument is zelfs al eens beklad met een hakenkruis (maar wel in rode kleur...) en Duitse scheldwoorden. De Russen maakten zich daar erg druk om. Vroeger was zoiets veel moeilijker, want tot lang na de oorlog stuurden de sovjets nog een soldaat om het monument te bewaken.

Rond het monument verdichten zich dus kwesties van taal, herinnering, ethiek, politiek, emoties, cultuurverschil tussen Oost en West. Elk Mahnmal is misschien ook een Denkmal, op te vatten als zelfstandig naamwoord en als gebiedende wijs.

Het was opnieuw Pieter die ons een dag later meenam naar het huis van de beruchte Wannseeconferentie, waar de nazitop op 20 januari 1942 de besluiten nam over de Endlösung. Het huis is na een lange en pijnlijke voorgeschiedenis ingericht als museum en documentatiecentrum. Onder de bezoekers waren nogal wat Israëliërs. De meeste muren waren volgehangen met erg veel tekst, teksten die de beelden domineerden. Op mij kwam het over als een statement. Het leek of in dit geval niet de pyramide maar de neoclassicistische villa was omgetoverd in een boek. Een boek waarmee we het monument permanent kunnen begroeten en vaarwel zeggen, adieu.

Het lijkt of we de Tour al ver achter ons hebben gelaten. Maar gisteren kwam weer een andere Franse president de Tour begroeten, een ex-president ditmaal. En weer sprong Bardet weg, net als zaterdag, ditmaal zonder Pinot, en ditmaal zonder dat hij werd gepasseerd door Cummings. Monument bezoekt monument, monument Sarkozy dat afscheid heeft genomen begroet zijn Frankrijk door middel van het monument Tour de France. Er wordt flinke emotie gevoeld. De Franse commentatoren vallen uit hun onpartijdige rol en gaan uit hun dak. Er wordt alom 'Vive la France!' geroepen om steeds opnieuw afscheid te nemen van de tijd waarin Frankrijk, de Franse cultuur, de Tour domineerde.

Van de Russen en hun façades probeer ik iets te leren over de Fransen. Wat gaat er schuil achter de overwinningskreten en het opgeklopte chauvinisme? Roland Barthes kon bij zijn ontmaskering van deze mythe eigenlijk niet anders dan denken in de richting van het communisme en riskeerde zich daarmee uit te leveren aan de façades van het gerealiseerde communisme. Barthes meende dat er van façades geen sprake kon zijn. Natuurlijk had links (het stalinisme beschouwde hij als links) wel mythes, maar die waren zo armoedig en onhandig dat ze niet essentieel en wel transparant waren:
Quoi de plus maigre, en fait, que le mythe stalinien? Aucune invention, ici, une appropriation malhabile : le siginifiant du mythe (cette forme dont nous savons l'infinie richesse dans le mythe bourgeois) n'est nullement varié : il se réduit à la litanie. (235-36)
Barthes heeft zich ongetwijfeld verkeken op de enorme inventiviteit van het stalinisme, zonder welke het niet zo lang aan de macht had kunnen blijven. De grootste uitvinding van het stalinisme was misschien wel het totale cynisme: iedereen, inclusief dus wellicht Sartre, wist wat voor vervelende dingen zich afspeelden achter de façades, maar uit angst, politieke berekening of hoop zwegen de schrijvers erover. Voor een Franse intellectueel die gewend was te denken in termen van een natuur zonder façades ofwel een vervreemde natuur met façades was Barthes' visie eigenlijk al een veelbelovende eerste stap.

Daarover doordenkend: misschien is er op grond van Barthes en anders dan hij bedoelde in de Tour de France dan toch nog vooruitgang te bespeuren. Naarmate de mythes van de Tour saaier en onhandiger worden, worden ze doorzichtiger en kunnen we zo nu en dan al afscheid nemen. De Duitse televisie heeft na de epo-onthullingen zo'n afscheid genomen. Ze is na vijf jaar weer terug, maar wie weet wat er nog komen gaat. Uiteraard is het ook mogelijk dat de wielrennerij zo cynisch is dat ze weet dat er geen echt afscheid komt, na welke onthulling dan ook.

In Frankrijk zal dat afscheid naar verwachting sowieso iets langer op zich laten wachten. Ook zonder Franse winnaars weet het land zich met de Tour steeds weer op te peppen tot enthousiasme. Op buitenstaanders kan dat enthousiasme misschien voorspelbaar en narcistisch overkomen, het kan ook zomaar overslaan op Nederlanders, zoals ik me heb laten vertellen door vrienden die in Utrecht erbij waren.

Het enthousiasme is misschien Frankrijks dodelijkste uitvinding, wanneer je met Lyotard terugdenkt aan de Revolutie en Joseph-Ignace Guillotin. Ook met zijn enthousiasme is de Tour dus een doodverklaring en monument. Herbergt dat enthousiasme nog geheimen voor ons? Dat vraagt om een nieuwe overdenking, en we hebben er nog twee te gaan.

donderdag 23 juli 2015

Etappe 20 - Ga zitten!

Nicholas Roche dicht zijn ploeggenoot Wout Poels grote kwaliteiten toe om in de toekomst als kopman te gloriëren. LBL zou hem prima kunnen liggen. Maar voor meerdaagse koersen is hij nog te wisselvallig. 'Soms mag Wout best iets minder happy zijn, als je begrijpt wat ik bedoel.'

Dit is ook buiten het wielrennen een belangrijke levensles, ook bij de filosofen van het epicurisme en de levenskunst. Je moet wel genieten, want daar draait het allemaal om in het leven, maar het genot gaat je in de weg zitten. Je moet dat genot dus beperken.

In de oudheid vinden we prachtige literatuur over deze levensles. Horatius adviseert ons de gulden middenweg, wat tot gevolg heeft dat we de zeilen moeten reven bij tegenwind maar ook de zeilen niet moeten opblazen bij wind in de rug.

Daar staat het prachtige verhaal van Herodotos weer tegenover, waarin koning Polycrates zijn geluk wantrouwt. Hij krijgt het advies om afstand te doen van iets wat hem erg dierbaar is. Hij besluit zijn kostbare ring van zijn vingers te trekken en van het schip af overboord te gooien. Vijf of zes dagen later komen zijn mannen hem trots een grote vis brengen. Ze snijden hem open en tot hun verbazing komt daar de ring weer tevoorschijn. Toen wist Polycrates dat de goden niet meer op zijn hand waren en dat het slecht met hem zou aflopen.

In een eerdere etappe kozen we de kans en het toeval als sleutel om de essentie van de Tour te kunnen begrijpen. Op het niveau van de metafysica is dat een goede keuze. Maar het toeval heeft de westerse mens, en wellicht ook wel de oosterse, in een positie gebracht waarin hij meer vat wil krijgen op zijn lot. Het is een experiment geworden met wisselend succes. We zijn erg trots op onze subjectieve vrijheden en ons gebruik van de techniek. Maar de techniek doordringt ons leven zozeer dat we haar niet begrijpen en ook maar blijven denken dat ze een middel is dat we kunnen inzetten voor menselijke doelen. Je geluk beperken om meerdaagse koersen te kunnen winnen.

Sartre zei dat we veroordeeld zijn tot de vrijheid. Metafysisch gezien valt dit sterk te betwijfelen, historisch gezien heeft hij een punt. Als er sprake is van vrijheid, dan is dat doordat er ooit een coup de dés heeft plaatsgevonden (Sartre: 'les jeux sont faits'). Die vernietigt weliswaar nooit het toeval, maar maakt dat we altijd moeten afrekenen met de mauvaise foi, de meestal kleine en slinkse alibi's die we verzinnen om te verhinderen dat we doen wat we moeten doen. De veeleisende ethiek dus die we gisteren verwortelden in de Celan-regel 'Die Welt ist fort, ich muss dich tragen'.

Dat maakt het ogenschijnlijk ook zo moeilijk om van noodzaak te spreken, van amor fati en van een natuur of kosmos met een ritme waarin we moeten gaan met de flow. Prana, Dao.

Misschien brengt het spoor waarin we verzeild zijn geraakt meer helderheid over deze kwestie. Ethiek en techniek worden in het westen ten dienste gesteld van de subjectiviteit, de idee dat we zin kunnen geven aan het leven. Maar het is de wereld die de zin is, zoals Nancy zegt, en we geven dus iets aan de wereld wat die al heeft. De ethische kwestie bij uitstek is: hoe kun je iemand iets geven wat hij al heeft? Denk aan het offer, waarin de mens God een deel van zijn oogst geeft, of de democratische staat, waarin de mens volmacht geeft aan de overheid.

Er speelt dus altijd al, en zeker wanneer de ethiek en de techniek de mens overspoelen, iets anders dan subjectiviteit. We hebben een aanwijzing gezien in de bezwering van de dood en het monument. Monument, monere: waarschuwen, vermanen, aansporen, een aanwijzing geven. Das Mahnmal, zie ik hier in Berlijn. Je kunt dit woord naar believen opvatten als zelfstandig naamwoord, of als werkwoord in de gebiedende wijs. Het monument verrijst wanneer iemand dood is, het monument is de bezegeling van de dood van de ander, uit angst dat die ander gaat zwerven. Het is belangrijk dat de dode op een plaats heeft, maar ook dat de plaats zelf het monument wordt dat ons herinnert aan de dood. Vandaar wellicht dat de Tourmythes de mens zo strak liëren aan de plaats, zijn geboorteplaats met name. Warren Béguil in Brétagne, Paul Ricoeur in Valence.

Ethiek en techniek vinden we evengoed in het Oosten. Ik heb Inez beloofd dat ik erop zou terugkomen, de kwestie van yoga en meditatie. Je kunt de Tour beschouwen als een gedicht of sirenenmuziek. Hij is dan geen wiel maar, zoals Inez zegt, een ventiel, de plaats waar lucht in- en uitgaat, een soort parodie of metamorfose van de adem. De kunst is nu om deze gedachte te verenigen met 'le monde est le sens' en 'Die Welt ist fort, ich muss dich tragen', de verantwoordelijkheid je weg te vinden waar geen wereld is, dus ook geen spoor.

Er is altijd de mogelijkheid dat die weg zich weer aandient. Tot zolang hoeft die fietser niets anders te doen dan te blijven zitten op zijn fiets, of er weer op te klimmen als hij gevallen is. Juist, zijn moraal. Moraal is wat je nodig hebt als je het niet meer hebt. Maar het wordt ook verondersteld in alles wat de renner doet. Denk aan Mollema gisteren.

Zelf heb ik een paar jaar zenmeditatie gedaan. Je gaat dan gewoon zitten. Je let op je adem. Meer niet. Het is wel een techniek, en je hebt ook wel aanwijzingen nodig van anderen. Maar de westerling zal het eerder ervaren als afzien van ethiek en techniek, afzien van subjectiviteit, afzien überhaupt. Voor mij was een uitspraak belangrijk van zenleraar Ron Sinnige: 'Yoga is een warm bad, zen is een koude douche'. Ik weet niet of dat een zinnige uitspraak is. Daarvoor heb ik te weinig ervaring met zen en yoga.

Wel ligt er voor mij een belangrijke link tussen de uitspraak van Sinnige en het zitten dat ik deed. Ik had het idee dat die uitspraak en ik een Mahnmal werden. Je zat als een steen. Je oefent in sterven, zoals Seneca zou zeggen. Maar die oefening lukt niet, niet altijd, meestal niet, zeker niet als het een oefening in sterven is, want het sterven zelf doe je maar een keer. Maar wat wel vaak lukt is dat je zit.

Ik vind het dus zinnig dat Inez me eraan heeft herinnerd, evenals Ron Sinnige, en de Tour. De Tour herinnert me eraan dat ik moet gaan zitten. Zoals gisteren hier met Rob en Pieter in deze hotelkamer tegenover de Gedächtniskirche. We zaten voor de tv. Behalve Pieter, die even een horloge ging kopen, maar een horloge is ook een Mahnmal: 'Tijd slijt, zijt op tijd!'

Wat voor zen en wielrennen geldt, geldt misschien wel voor veel meer dingen. Ethiek, techniek, politiek. Ze vragen van ons een verantwoordelijkheid om subjectief en samen met anderen te handelen, om meer of minder happy te worden. Maar ze vragen dat van ons omdat ze Mahnmale zijn, monumenten van steen of ander materiaal die ons vragen om Mahnmale te worden. Memento mori, gedenk dat je een sterfelijk mens bent. Denk erom!

woensdag 22 juli 2015

Etappe 19 - Grafschriften

De Tour is dood. Dat weten we omdat hij dagelijks wordt doodverklaard. Gisteren nog door Bart Jungmann die een pleidooi hield de Tour in te korten. Ooit konden mensen het opbrengen om met veel interesse dit evenement te volgen. Maar de concentratieboog is iets korter geworden, we zitten er scherper bovenop maar krijgen zo ook veel te veel details binnen. Het lijkt erop dat we met grote teugen die details nog eens tot ons willen nemen omdat onze kinderen dat niet meer willen. Ze zullen ongetwijfeld een variant van de Tour uitvinden die korter en levendiger is.

Ineens ga je de signalen zien, zeker als je de lucht van Berlijn ademt, hier tegenover de Gedächtniskirche. Christopher Froome, drager van de gele trui. Christophorus, dat is de drager van het Jezuskind. Niet zoals mijn patroonheilige Antonius die het Jezuskindje draagt terwijl hij alleen in zijn kamer is en een medefranciscaan door het sleutelgat tuurt. Nee, Christophorus was een veerman, altijd al het symbool van de begeleider naar het dodenrijk, maar in dit geval met het Jezuskind op zijn schouders. Het kind wordt steeds zwaarder en de veerman dreigt zelf kopje onder te gaan. Dan verklaart Jezus wie Hij is en geeft Hij Christophorus zijn naam: Christusdrager.

Christopher Froome zou misschien liever Jezus dragen dan die gele trui, soms. Het valt hem niet makkelijk. Hij is al uitgevallen naar de media, maar slikte zijn drol vervolgens in, terwijl zijn vrouw doorging met twitteren over het onrecht. Het valt ook niet mee, die hele last van een vijandig volk dat je prestaties niet weet te waarderen.

Hier rond Berlijn is door Goethe het Christopherverhaal opgenomen in zijn heidense variant, de Erlkönigballade. Een vader reist door het bos met zijn zieke kind in zijn armen. Dat kind meent de hele tijd de Erlkönig te zien, de elzenkoning. De vader stelt het kind gerust. Maar als ze hun bestemming bereiken: 'das Kind war tot.'

Twee meter verderop ligt Rob een boek van Freud te lezen, Massapsychologie en ik-analyse. Hij wijst me op een paar regels die ik graag voor u wil overschrijven:
Christoph trug Christum/  Christus trug die ganze Welt/  Sag', wo hat Christoph - Damals den Fuss gestellt?
 Freud geeft geen antwoord op het raadseltje, maar gebruikt het om uit te leggen dat niet de 'suggestie' van het gedrag van de ander de massa bijeenhoudt, maar het libido. Valt de gevoelsmatige binding met de leider weg, dan valt ook de onderlinge binding weg en dan ontstaat er paniek. Ik laat Rob verder met zijn lectuur maar heb alweer een stukje verheldering waarom mensen aan de ene kant niet van Froome houden (behalve mijn zus dan), aan de andere kant hem ook niet wegjagen. Sky begrijpt dat uitstekend en laat zijn renners in Jaguars rijden om een minimaal libido via het fetisjisme af te dwingen.

De Tour richt zijn monumenten op voor zijn doden, Tony Simpson is de bekendste. Door dat monument is de hele Ventoux een monument geworden, maar dan in een andere zin dan door Petrarca. De pelgrims komen op bedevaart, maar vooral voor Tony Simpson en Elephantino Pantani. In deze Tour mocht Casartelli die dankbare rol vervullen, in de Pyreneeën.

De journalistiek vervult niet alleen via Jungmann de rol van doodverklaarder. In het boek over Jean Nelissen wordt Jean zelf een monument, maar kunnen we ook lezen hoe Jean de Tour tot een monument maakte met zijn verhalen. En Roland Barthes droeg zijn aandeel al in 1957 bij door de mythes rond de Tour een 'epos' te noemen. Een epos zegt altijd dat het wezenlijke zich in het verre verleden heeft afgespeeld en bekijkt het heden door die nostalgische bril. Vanuit mijn discipline weet ik dat Homerus al schreef over een periode van vijf eeuwen voor zijn tijd met een kunsttaal waarin diverse Griekse dialecten werden vermengd. Door de Tour een epos te noemen zegt Barthes al dat het een monument is, en dat de kijkers en journalisten die Tour voortdurend tot monument verklaren, doodverklaren.

Wat kan de betekenis zijn van de dood, van het oprichten van monumenten voor iets waar je nog deel van uitmaakt? Ben je dan bezig met jezelf dood te verklaren? Door zichzelf dood te verklaren bezweert de Tour de dood en suggereert hij dat hij nog leeft. Die suggestie, die door Freud wordt tegengesproken, volgens Rob, zou het voordeel hebben dat je op paradoxale wijze een verhouding met de toekomst aangaat. Spoken herbergen een belofte en roepen ons op onze verantwoordelijkheid te nemen: 'I am thy father's ghost', zegt Hamlets vader, of zijn geest, en Hamlet begrijpt dat er onrecht is gebeurd en dat hij het moet herstellen.

Het Christophorus-raadsel van Freud hierboven maakt die verantwoordelijkheid gecompliceerd, de verantwoordelijkheid van Christophorus of Christopher. Want als Christus de wereld draagt, waar moet Christopher zijn voet dan zetten? Wie draagt Christus?

Er is een gedicht van Celan, Grosse glühende Wölbung, dat de regel bevat: 'Die Welt ist fort, ich muss dich tragen.'
Derrida gaat er uitvoerig op in in zijn monument voor Gadamer. Wie of wat is die 'dich', is het soms de wereld zelf?

Hoe kunnen we de Tour dragen wanneer de wereld ervandoor is gegaan, de wereld van de Tour en ongetwijfeld ook door toedoen van de Tour doordat ze de wereld heeft buitengehouden?

Hier word je teruggeworpen op jezelf, ook het zelf dat geen wereld meer heeft, geen plaats waar je je voeten kunt zetten.

Trägt die Last der Welt: «Der heilige Christophorus» von Konrad Witz.



dinsdag 21 juli 2015

Etappe 18 - Diner à deux

Hier in Berlijn heb ik geen uitzicht op de Gedächtniskirche. Ik zit er zowat bovenop. Het gebouw is eindelijk uit te steigers en vertoont weer in volle glorie zijn onafheid. Dat geeft een romantisch gevoel. De bommenwerpers waren dus romantische kunstenaars. Gisteren zag ik het Charlottenburger Tor met bovenop tamelijk groteske torso's. Alleen maar bovenlichamen van Griekse helden. En dan moet ik weer terugdenken aan die geweldige plaat van de groep Einstürzende Neubauten: Halber Mensch. In dat thema ben ik dus beland: halve gebouwen, halve mensen, de romantiek van het onvoltooide, het onaffe.

Dat komt wonderlijk overeen met het gevoel van Jos van Emden zoals hij het beschrijft in de Volkskrant. Van buitenaf hoor je de Tour als sirenenzang, van binnen voelt het anders:
Vrijdag was het 32 graden. Ik heb Robert nog twee uur uit de wind kunnen houden. Daarna was ik in één keer, pats, leeg.
Dat is dus het probleem met de filosofie waar ik gisteren bij was uitgekomen. Om de incarnatie van God in Jezus en de sacramentsprocessie te kunnen zien moet je beschikken over de juiste distantie, de esthetische blik. Ben je deelnemer of zit je er met je neus bovenop, zoals hier met de Gedächtniskirche, dan weet je nog steeds wel dat het gaat om dat mooie romantische geheel, dat zo mooi onaffe geheel. Maar het voelt niet zo. Het voelt niet eens romantisch. Het afzien is geen romantisch afzien. Van Emden kan niet eens meer lekker eten:
Eten is iets mechanisch geworden. Je moet het naar binnen werken.
Het is natuurlijk mogelijk om ook hier weer de esthetische afstand te winnen. Noem de ervaring van Van Emden subliem in plaats van mooi, en je kunt weer verder met je Tourervaring. Het sublieme (das Erhabene) is in Duitsland niet uitgevonden maar wel verhelderd door Kant:
Schön ist das, was in bloßer Beurteilung (also nicht vermittelst der Empfindung des Sinnes nach einem Begriffe des Verstandes) gefällt. Hieraus folgt von selbst, dass es ohne alles Interesse gefallen müsse. Erhaben ist das, was durch seinen Widerstand gegen das Interesse der Sinne unmittelbar gefällt.
 Het sublieme is dus niet iets in het object van beschouwing maar een ervaring van de kijker. We zien iets dat tegen ons indruist, de open wond van een renner, het mechanische eten van Van Emden. Niets in die wond of in dat eten is esthetisch. Het wordt dat pas door de manier waarop wij ernaar kijken.

Maar nu gaan we doorkrijgen dat we ons in een strictuur bevinden. Jos van Emden weet namelijk heel goed hoe het voelt om de Tour als vakantieganger te beleven en ervan te genieten. Alleen helpt het hem nu niet. Hij zit dus met twee ervaringen in hemzelf die botsen, elkaar oproepen en zonder elkaar niets zijn, het mechanische werk en het romantische gevoel.

Dat is wat zo misleidend is aan alle wielerverhalen over de schoonheid van het lijden, een schoonheid die ik in eerdere etappes ook heb bezongen ('pijn is fijn') maar die toch onaf is. Feit is dat het lijden van buitenaf fijn is en van binnenuit niet. En dat beide ervaringen samengaan in de geest van een renner.

Maar goed, niemand dwingt ons om aan te nemen dat die geest van de renner een zinvol geheel is, een identiteit. Dat de mens 'zwei Seelen in einer Brust' heeft is hier in Berlin zowat uitgevonden. En wat verderop, in Königsberg, lukte het Kant ook maar niet om zijn filosofische projecten tot een sluitend geheel samen te trekken. Integendeel, de rede brokkelde onder zijn blik uiteen in elkaar tegensprekende elementen. En even verderop maar dan de andere kant op nam Hegel maar aan dat je alleen nog van eenheid kunt spreken wanneer je aanneemt dat de tegenstelling een rationele vorm aanneemt, de vorm van begrippen die door elkaar tegen te spreken een hoger plan bereiken.

Kijken we naar de filosofie van Bachtin, dan kiest die van meet af aan voor de esthetische distantie om iets als een eenheid te kunnen beschrijven. Hij hoopt dat er in de beelden een zodanige dynamiek schuilgaat dat de tegenstellingen de esthetische ervaring van worden uitdrukken. Daarbij hoort ook de parodie van de sacramentsprocessie. De hofdame wordt bespoten en bepist door de hondenprocessie. Zo wordt ze ontdaan van haar verhevenheid en neemt ze deel aan het bestaan waarin hoog en laag elkaar voortdurend afwisselen.

Hoe kunnen we dit beeld, en daarmee dus ook indirect het urinegooi-incident, beoordelen nadat we het onderscheid tussen binnen en buiten hebben geproblematiseerd? Is het 'groteske lichaam', zoals Bachtin zijn uitbeelding van het lichaam in tegenstrijdigheid en wording noemt, een romantisch beeld of is het een ervaring waarin je voortdurend uiteenvalt in tegenstrijdige elementen?

Dat laatste zou je alleen al aan het leven van Bachtin zelf kunnen demonstreren. Hij schreef zijn filosofie in de context van de stalinistische cultuurpolitiek. Hij hield zijn tijdgenoten een beeld voor dat paste bij de dialectische marxistisch-leninistische ideologie. Tegelijk bleef Bachtin innerlijk een christelijk gelovige, en zag hij de parodie van de sacramentsprocessie zelf als een onderdeel van de incarnatie, de menswording van God.

Maar hebben we eenmaal het buiten en binnen geproblematiseerd (dankzij Jos van Emden) dan zouden we via Bachtin, en tegen zijn bedoelingen in, ook diezelfde incarnatielogica en ervaring kunnen aanwijzen in de stalinistische cultuurpolitiek. Dat is niet zo heel moeilijk. Het stalinisme borduurde voort op het dialectische materialisme. Dat veronderstelde volgens Hegel al de dood van God aan het kruis en de manifestatie van de geest in de geschiedenis. Die incarnatielogica ligt dus - historisch, genealogisch, logisch - ten grondslag aan het formele atheïsme van de sovjets.

Daar komt nog bij dat het stalinisme zocht naar krachtige symbolen die het volk konden aanspreken. Stalins vriend Maksim Gorki dacht ooit dat je die het beste aan de religies kon ontlenen. En zo zou je zonder ook maar iets te forceren de stalinistische cultuurpolitiek, met zijn socialistische realisme, kunnen beschouwen als de uitvinding van God. Een stervende en verrijzende God, belichaamd in de beelden van de cultuur, belichaamd in het socialistische en groteske realisme.

Bij het stalinisme is makkelijk inzichtelijk dat het gepaard ging met een ontzagelijk lijden dat ontzaglijk onromantisch was. Bij de Tour is dat minder evident. Maar dankzij de beschrijving van Jos van Emden hebben we even een blik in de binnenkant gekregen. Uiteraard staat het eenieder vrij om ook deze blik weer te romantiseren. O wat bijzonder, dat de renner zo moet afzien, wat is hij een geweldig voorbeeld, met zijn moraal voor onze moraal en ons moreel.

Ja, dat is de ene kant. De andere kant is dat de renner ons een kans biedt iets te zien van het onromantische lijden. Het mechanische eten. Het naar binnenschuiven van de vereiste calorieën. Terwijl de renner liefst zijn eten naar binnen werkt via een infuus is hem dat verboden omdat de Tourorganisatie, lees: de media, liefst een 'natuurlijk' lichaam zien. Een lichaam dat eet in plaats van spuit.

En zo worden we binnengetrokken in een rationalistisch, formalistisch gebeuren. De etappes worden afgewerkt door de renners met hun knechten, de torso's, de halbe Mensche.

maandag 20 juli 2015

Etappe 17 - Verknoping van hoog en laag

Vorige week bezocht ik met vrouw en dochters het SieboldHuis in Leiden met een tentoonstelling van moderne kunst. De dochters van de (overleden) Shinkichi Tajiri hadden een mooie selectie van zijn sculpturen gemaakt. U denkt misschien dat u Tajiri niet kent, maar dat is niet zo. Lopend door Hoog Catharijne of door een station liep u vast wel eens langs die enorme knopen van metaal. Ineens viel mijn oog op een titel bij een van zijn knopen: '(K)not for the Queen'.

Was die knoop nu wel of niet voor de koningin? Bij mijn weten had Tajiri geen hekel aan Beatrix, en die laatste opende in 2007 nog een tentoonstelling in Venlo met een paar flinke samoeraikrijgers van hem. Het blijft dus geheimzinnig hoe we dat 'not' moeten opvatten. En dat voor een kunstenaar die ooit zijn kunst het devies 'no bullshit!' meegaf. Toegegeven, de knopen zien er niet al te ingewikkeld uit. Tajiri heeft behoorlijk zitten schaven en polijsten. Maar blijkbaar is er in zijn knoop nog iets wat we niet zomaar kunnen ontwarren. Ik houd het er maar op dat zijn knoop een 'not' is, het not dat Tajiri aanbiedt aan de koningin.

Met de 'knotting' van Tajiri hebben we een nieuwe leesmogelijkheid te pakken van Much Ado About Nothing, de romantische komedie van Shakespeare en zo kunnen we wellicht weer aanknopen bij de Tour en mijn Derridiaans angehauchte filosofie van de Tour. Eerst dus de komedie. De plot lezend valt op hoe ingewikkeld de verknopingen en verwarringen allengs worden, totdat inspector Dogberry zijn werk doet. Maar het werk van Dogberry is allerminst doortastend en helder. Via toeval, woordspelingen en onnavolgbare wendingen wordt de knoop ontward en kan het huwelijk plaatsvinden. Met andere woorden: de verknopingen zijn niet alleen het probleem, ook de oplossingen dienen zich als verknopingen aan. Zoals het woord 'nothing' zelf, dat nu al een verknoping is van minstens vier leeswijzen.

Shakespeare schiep zijn hogere kunst in een tijd waarin elite en andere volkslagen nog volop in uitwisseling met elkaar stonden, uitwisseling van taal en wereldvisies. Niet iedereen was even blij met de manier waarop Shakespeare het verhevene en het vulgaire met elkaar vermengde. Zijn vriend en schrijver Ben Jonson bewonderde hem, maar vond ook dat zijn kennis van de klassieke talen tekortschoot.

Kijkend naar de Tour (excuses voor mijn cultuurbeschouwelijke départ fictif) zien we ook allerlei vermengingen van hoog en laag. De etappe van zaterdag naar Mende gaf alles te zien. Le Président stond erbij, elders werd de urine naar Froome gegooid, en de dubbele hoop van Frankrijk Bardet en Pinot werd vlak voor de meet afgetroefd door de Brit Cummings die zorgde voor de eerste overwinning ooit van een Afrikaanse ploeg. Die overigens was gekleed in een oranje helm ter ere van Mandela.

Die hele Tour is als mythe een vermenging van hoog en laag, en we hebben bij Barthes gelezen waarom. De hogere klasse vermomt zich met de mythe in een taal die de onderdrukte klasse het idee moet geven dat er geen klassenstrijd is. De mythe is ideologie. Maar gisteren gaf ik u met behulp van Levinas een mogelijke andere lezing van de betekenis van de Tour. Je kunt hem ook opvatten als teken van hoop en veerkracht. Juist de opbouw van een rechtsstaat vraagt om de overwinning van tegenslagen en doorzettingsvermogen, en daarin zou de Tour, als 'moraal', een constructieve rol kunnen spelen.

Het probleem van deze interpretaties is niet alleen dat ze elkaar uitsluiten, maar ook dat ze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Als in een knoop. De politieke structuur die we nodig hebben om de gekwetsten van de samenleving te laten deelnemen aan de macht staat die deelname in de weg omdat ze de taal van hen steelt.

Je zou dit soort verknopingen 'stricture' kunnen noemen. Derrida gebruikt deze term om uit te leggen hoe in elke dialectische Aufhebung iets speelt wat niet in de termen van die Aufhebung zelf te begrijpen is, namelijk de onbeslisbaarheid. Voor Hegel vertegenwoordigt het fetisjisme van de binnenlanden van Afrika per definitie geen onbeslisbaarheid. Hij ziet immers de godsdienst als de Aufhebung van dit fetisjisme. Zo zou hij de oranje helmen van de MTN-Qhubekaploeg makkelijk kunnen interpreteren als symbool van de staat Zuid-Afrika die ontstaan is uit de bevrijding door de subjectiviteit die we weer danken aan het christendom. In deze opvatting is geen plaats meer voor fetisjisme als 'onbeslisbaarheid', als bijvoorbeeld als gewoon een feestelijke kleur en tegelijk een manier waarop de staatspolitiek weer wordt teruggebonden aan de stammenoorlogen van binnen-Afrika.

Je kunt de Aufhebung interpreteren als een oplossing van deze onbeslisbaarheid. Dat is Hegels filosofie. Je kunt de Aufhebung ook interpreteren als effect van een onbeslisbaarheid. Vatten we haar zo op, dan zal het Afrikaanse fetisjisme altijd ook de voorwaarden bepalen van de moderne staat die er later uit is ontstaan. Zo ontstaat een structuur of liever een verknoping van verschillende quasi-structuren die je beter 'strictuur' kunt noemen, een onoplosbare verstrengeling van dialectische opheffing en iets onbeslisbaars dat de opheffing van binnenuit en van buitenaf blijft bestoken.

Kunnen we met deze filosofie ook iets verhelderen van die verstrikking van hoge en lage cultuur die zo kenmerkend is voor de Tour?

Die vraag kunnen we misschien ook omkeren, kunnen we met behulp van de Tour iets verhelderen over de hogere filosofie? Het heeft mij namelijk al heel lang verwonderd dat grote filosofen een laten we zeggen ongemakkelijke verhouding hebben tot de lage cultuur. Aan de ene kant lijken ze ermee te dwepen, aan de andere kant verzwijgen ze die of lijken ze de lage cultuur te willen bestrijden. Zo zei Deleuze dat de 'domheid' zijn grootste vijand was. Ik heb geen idee of hij daarmee ook doelde op zaken die voor mij een hoop domheid uitstralen, zoals de Tour. Maar het is toch op zijn minst opmerkelijk dat een filosoof die zo'n intelligente analyses schrijft over de samenleving de domheid alleen ziet als iets wat moet worden bestreden. Waarom ontbreekt hier diezelfde analytische houding die hij wel toont bij de nomadische oorlogvoering?

Ander voorbeeld. Sloterdijk ziet de popmuziek als de productie van steeds hetzelfde geluid dat zich door de hele cultuur verspreidt. Voor hem hebben de verschillen tussen de uitingen van popmuziek geen betekenis, zo lijkt het. Aan de andere kant is hij niet alleen in staat over sport, toch ook een uiting van 'lagere cultuur' te schrijven, maar de sport ook nog eens neer te zetten als het model überhaupt van 'antropotechniek' met torenhoge ambities. En laten we niet vergeten dat deze filosoof fietsend de Mont Ventoux beklom.

Het wordt dus tijd voor een intelligentere visie op de lagere cultuur. Mogelijk was dit een van de doelen van de kritiek die met name vanuit de Angelsaksische wereld werd ingezet op het onderscheid tussen hogere en lagere cultuur, wat ten grondslag lag aan de cultural studies. Maar eigenlijk dateert de interesse van filosofen in de lagere cultuur al minstens van de romantiek, toen elitaire kunstenaars weer openlijker inspiratie zochten in de lagere cultuur.

In mijn uiteenzettingen met de sovjetfilosoof Bachtin heb ik geleerd dat de belangstelling voor de lagere cultuur niet alleen maar heilzaam is, en zelfs overwegend catastrofaal. Fascisme en sovjetcommunisme hebben het 'volkse' niet alleen voor hun foute politiek misvormd en misbruikt, ze hebben wel degelijk ook kunnen steunen op enthousiaste bijval van de vermeende onderdrukte klassen. Zo kun je ook naar de Tour kijken met de ogen van Barthes en hem ontmaskeren als burgerlijke ideologie.

Maar daarom juist hebben we die complexe filosofie nodig. We hebben haar nodig vanwege haar ideologiekritische potenties, maar ook om de 'actualiteit' te relateren aan verleden en toekomst, aanwezigheid en afwezigheid, met alle paradoxen, complexen, 'stricturen' die zich daarbij aandienen. Je kunt dat niet aan de journalistiek overlaten, die tezeer aan die zogenaamde actualiteit gebonden is.

Vooral bij de Tour is dat het geval, die immers een creatie van de journalistiek zelf is. Daardoor kan de journalistiek per definitie niet zien wat de Tour is. De journalistiek spreekt de waarheid, maar het is een blinde waarheid, een waarheid die nergens over gaat, much ado about nothing.

En zo komen we weer terug bij de symboliek die Levinas in onze etappe van gisteren aanwees bij Tolstoj. Prins Andrej (zelfde naam als Greipel) ligt gewond op het slagveld en kijkt naar de hoge hemel en naar de Hoogheid van de kleine Napoleon die hij in de ogen kijkt. Juist vanuit zijn lage positie kan Andrej de hoogheid van het hoge zien en daardoor ook de ijdelheid ervan. Dat geeft hem de moraal om met zijn leven door te gaan.

Dat 'nothing' van de journalisten, van vorst Andrej en misschien van André Greipel, zo begrijpen we mede dankzij Tajiri, is ook een 'knotting'. Het niets verknoopt het hoge met het lage. De lage cultuur van de sport wordt ontmaskerd door de intellectuelen zoals de hogere waarden worden ontmaskerd door Cummings (adieu Monsieur le Président!) en door de urinegooier. De hogere en lagere cultuur zitten aan elkaar vast, bijvoorbeeld omdat de filosofen zich beroepen op een democratie van de toekomst en daarbij het urinegooien op de koop toe zullen moeten nemen.

Bachtin herinnert ons aan de avantgardeschrijver Rabelais die evenals Shakespeare nog vertrouwd was met de volkse taal. Laat ik deze etappe afsluiten met een parodie op de Tourkaravaan en onthullen dat de urinegooier zich op zeer bescheiden wijze schaart in een oude traditie die door Bachtin wordt gerelateerd aan de incarnatie van God zelf in Jezus, zoals die werd gevierd en geparodieerd in de Sacramentsprocessie:
In the Second Book we also find an episode describing Panurge's
unsuccessful attempt to gain the attention of a noble lady. Being
rejected by her, he avenges himself in a peculiar manner. The
central event of this episode takes place on the feast of Corpus
Christi. It is a monstrous parody of the ritual, depicting a procession
of 600,014 dogs who follow the lady and besmirch her
dress, Panurge having sprinkled it with the diced genital organs
of a bitch.
Such a parody of a religious procession on the day of Corpus
Christi may appear at first sight as sacrilegious as it is unexpected.
However, the history of this feast in France, as well as in other
countries, especially in Spain, proves that extremely free, grotesque
images of the body were quite usual on these occasions and
were consecrated by tradition. It can be said that the grotesque
body prevailed in the popular marketplace aspect of this celebration
and created its specific atmosphere. (Bakhtin, Rabelais and His World, p. 253)



Dit is geen provocatie

Filosofen zijn er om ons uit te dagen. Het resultaat is wel vaak dat ze aan de kant staan van de goedkope uitdagers, de fascisten. Ze dagen ...