maandag 30 december 2013

Betoverd door de Toonmeester

Het is fascinerend om Reinbert de Leeuw op teevee te zien. Hij kan ongestoord uitleg geven over een muzikaal fenomeen. Hij valt in herhalingen, spint zijn probleem uit. Bij dat alles blijft hij oerserieus.

Fascinerender nog is Cherry Duyns die in stilzwijgendheid naar de grote toonmeester blijft kijken. Stelt hij een vraag, dan lijkt hij de betovering te doorbreken: 'Maar tegenwoordig zijn mensen bij een atonaal concert nog steeds heel boos.' Voor De Leeuw is deze opmerking een aanleiding om zijn betoog voort te zetten. Hij laat zich niet storen.

Het lijkt alsof deze scène iets zegt over de muziek die ze wil uitleggen, maar dan anders. De muziek waarover het gaat - van de vroege twintigste eeuw - lijkt te willen afrekenen met betovering. In de plaats van het tonale stelsel komen vervreemding, reeksen, ritmische variatie. Maar je dankzij of liever ondanks de uitleg van De Leeuw kun je de muziek ook zien als voortzetting van de tonale betovering op een ander niveau.

Eerst was er tonaliteit, met zijn zwaartekrachtwerking. Al tijdens het wegvallen van die tonaliteit ontstaat er een werking waarbij tonen worden weggelaten, in hun weglating een onbewuste spanning teweegbrengen en daarna verschijnen.

Blijf je betoverd door De Leeuw, dan lijkt de opheffing van tonaliteit als revolutie in stand gebleven. Neem je de houding van kritisch luisteraar in, dan zou je kunnen denken: hé, maar wat is nu het essentiële verschil tussen zwaartekrachtwerking en spanning door weglating en verschijnen? Weten we eigenlijk wel wat zwaartekrachtwerking is? In de natuurkunde zijn we er nog niet uit, maar De Leeuw blijft in de muziek doen alsof we het heel goed weten en alsof het natuurlijk is.

Zwaartekrachtwerking, dat is een soort betovering. Een betovering die ook werkzaam is in de zogenaamde atonale muziek. Die muziek is geleidelijk weer gerevolueerd in tonale muziek. De overgangsfenomenen zeggen dus op zichzelf niets over de richting. Maar het is niet de bedoeling dat we over die tonaliteit nadenken. We moeten de betovering ondergaan. Onze kritische interventies zullen nooit meer zijn dan een vraagje zoals van Cherry Duyns, al voor het antwoord kijken we weer in vervoering naar de Toonmeester.

dinsdag 24 december 2013

Design, decreatie

Het is me een raadsel waarom over designs altijd in enkelvoud wordt gesproken. Je zou het natuurlijk kunnen opvatten als numeriek onbepaald, zoals je ook 'groente' zegt tegen een heel schap vol. Misschien verraadt het enkelvoud de gebondenheid van de term aan het monotheïsme, want met design wil je toeredeneren naar de ene God. Of zijn hedendaagse filiaalhouder, het subject, kapitein op zijn schip.

Bij die hedendaagse filialen zit je meteen al met het probleem van de meervoudigheid. Hoe verhoud ik me tot de subjectiviteit van anderen die ook hun designs maken? En gesteld dat ons dit behoorlijk goed afgaat, hoe kunnen we dan alles nog op rekening schuiven van die ene God, die steevast als supersubject wordt afgeschilderd? Is die God niet juist zo geniaal omdat Hij de mensen (en andere darwiniaanse wezens) hun eigen design laat maken, op zo'n manier dat ze in werkelijkheid Zijn design realiseren?

Het is, kortom, onvermijdelijk om de meervoudigheid van designs mee te nemen in het verhaal over de enkelvoudigheid. Laten we het erop houden dat design inderdaad numeriek onbepaald is.

Dit maakt het wel lastig om, zoals godsdienstfilosoof Taede Smedes vandaag in de Volkskrant doet, het design aan statistieken te onderwerpen. Want om van een kans van 1 op 40 miljard te kunnen spreken moet je de plaats en het tijdstip van de kans aan het begin neerleggen en ervan afzien alle tussentijdse design-aanpassingen mee te tellen. Zo gaat een planeet geen rondjes draaien om de zon als willekeurige keuze óf vanuit een oorspronkelijk design, maar wellicht omdat dit het beste past bij de centrifugale en centripetale krachten die in het zonnestelsel werkzaam zijn.

Het echte probleem van het design is dus noch theologisch, noch statistisch. Het zit hem in de nadruk op de zelfstandigheid van het design, terwijl een ontwerper in werkelijkheid rekening houdt met de omgeving en andere designs. Relationeel, zou je kunnen zeggen. Ware het niet dat je pas van een relatie kunt spreken wanneer de twee termen al gegeven zijn. Maar wanneer de relatie voorafgaat aan zijn termen wordt het lastig om die termen alsnog te identificeren. Zo komen we toch weer uit (dogmatisch aanhanger van Derrida als ik nog steeds ben) bij termen als differentie en différance.

Uiteraard is er altijd een uitweg, ook in de taal uit de taal. Zo zou ik graag willen spreken van  de-sign. Het voorvoegsel 'de-' drukt scheiding uit, soms ook een afwijking van het doel, zoals in deformatie. De-sign drukt uit dat de betekenisorde van zichzelf afwijkt, van zijn inherente doel. Ik geef toe, het streepje is lelijk, arrogant, het leidt zelf weg van het 'de-' dat al in de term design besloten ligt. Ik besluit het weg te laten en gewoon te spreken van design.

In elk design ligt een afwijking of scheiding besloten. Het design is anders dan het design was, wilde zijn, beoogde te zijn. Het is een dedesign, enzovoorts. Vanuit dit design kunnen we de ontwerper ontwerpen als design of dedesign. We krijgen een esscheriaans beeld voor ogen, maar zonder de symmetrie. Die asymmetrie zouden we kunnen uitdrukken door te verwijzen naar de theologie, begrepen als traditie van uitdrukking van wezenlijke asymmetrie. Evangelisch gedacht moeten we zelfs zeggen: wederzijdse asymmetrie, omdat God de minste der minsten werd. Waarom zouden we niet van creatie of decreatie kunnen spreken? Creatie gebeurt vanuit een niets, een onmogelijkheid, een verschil.

Decreatie, laten we het daarop houden. Het 'de-' drukt de scheiding van deze creatie uit in dubbel opzicht. De creatie is ondenkbaar zonder een oorspronkelijk verschil, maar ook zonder een afwijking die in elk schepsel mogelijk is en plaatsvindt.




zondag 22 december 2013

Uitleg bij Levenskonsten

Het boek gaat over Mental Design, het aanpakken van energielekken en het opbouwen van energiebronnen voor de verbetering van je mentale gesteldheid.

Een belangrijk element van deze aanpak is de mentale hygiëne, waarbij je psychologische kennis toepast en door herhaling zijn werk laat doen.

Deze hygiëne omvat ook de strijd tegen verstoringen, zoals twijfels en onzekerheid. Zo staat tegenover de positieve structuur een aantal negatieve fenomenen.

Maar aangezien de hygiëne gericht is op een positieve bejegening van het leven, zullen die negatieve fenomenen in een positievere vorm ook deel uitmaken van de mental design zelf. Zo mag een beoefenaar best kritisch zijn, zolang dit maar past binnen de voorwaarden van het mental design. Het negatieve fenomeen kritiek krijgt zo alsnog een positieve variant.

Dit opent de mogelijkheid het boek te lezen als een positief boek, oftewel dit deels positieve, deels negatieve boek te lezen als een uitsluitend positief boek.

Die lezing vraagt om een gedetailleerde en verantwoordelijke leesstrategie, de deconstructie. Die wordt in de blog alleen maar aangekondigd. Maar positieve effecten kan het boek ook eerder al hebben: je kunt het boek cadeau geven of krijgen, je kunt het gebruiken als directe therapie, en je kunt direct genieten van zinnen en woorden.

Want goud wil als zodanig ook behandeld worden.

Dat goud keert ook terug in een woordenspel met 'Aurelius', de naam van de keizer die door Adwin wordt geciteerd, al noemt hij hem alleen bij zijn voornaam.

Op de gouden munt onder de blog staat een afbeelding van Marcus Aurelius als ruiter, met een vijand die wordt verpletterd onder de hoeven van zijn paard.

Dit herinnert ons aan de oorlog, de oorlog van Marcus Aurelius die ook - in geestelijke vorm - in Mental Design volop aanwezig is.

De afbeelding hieronder is eveneens van Marcus. Hij herinnert met zijn diagonaal aan de voorkant van Adwins boek.




Dit is geen provocatie

Filosofen zijn er om ons uit te dagen. Het resultaat is wel vaak dat ze aan de kant staan van de goedkope uitdagers, de fascisten. Ze dagen ...