woensdag 14 oktober 2015

Ironie als hoogste doel

Van de term ironie had ik lange tijd niets meer gehoord. Ooit, in de jaren tachtig, hoorde ik over ironie via de filosofen van de retorica, hoofdman Paul de Man. Daarnaast natuurlijk rond Rorty die net als de postmodernen wilde afrekenen met de teleologie der modernen. Daarna zag ik ironie alleen nog in verbinding met de oude filosofen, met Sokrates en Kierkegaard.

Hoe kan het toch dat de ironie zo snel heeft afgedaan?

Misschien wordt een deel van het antwoord geleverd door een artikel over geschiedenisonderwijs dat me door mijn al elders genoemde collega in handen werd gedrukt. Ironie is waarop het geschiedenisonderwijs gericht moet zijn, aldus de Canadese onderwijskundige Kieran Egan, die in Hermes wordt ingezet door Arie Wilschut. Mijn collega begreep nu ook beter waarom docenten die vaak zoveel van ironie houden geen klik hebben met hun leerlingen. Die leerlingen zijn daar gewoon nog niet aan toe, ze zitten nog in de voorstadia romantisch en filosofisch denken.

Ha, dit is interessant, want ironie keert hier weer terug, niet om de teleologie van de geschiedenis te vloeren, maar juist om die geschiedenis weer een doel en dus een richting te geven. Een boeiende paradox voorwaar. Laten we er even voor het gemak van uitgaan dat geschiedenis en geschiedenisonderwijs zo ongeveer eenzelfde doelgerichtheid kennen, dan zou het hoogste doel van beide zaken de ironie zijn.

Een niet-ironisch spreken over ironie, is dat nog mogelijk nadat de ironie zelf al decennia geleden van het toneel is verdwenen? Wordt dat niet automatisch een romantisch of filosofisch spreken over ironie? Filosofie in dit geval opgevat niet als ironie maar als denken dat gericht is op rationele theorie?

Het geeft toch op zijn minst te denken (maar welk denken, dat moet nog blijken...) dat Egan zelf het gevaar al signaleert:
Zelfs al zou de docent zelf een ironisch denker zijn, dan nog is dat corrigeren en regels opleggen iets dat tendeert naar filosofisch denken. Sommige docenten raken hier zodanig mee vertrouwd, dat ze zelf eigenlijk nog maar sporadisch ironisch denken, en heilig geloven in de door hen overgedragen kennissystemen. Het zal duidelijk zijn dat dat riskant is, zeker voor een vak als geschiedenis. Ideologie en hersenspoeling liggen dan snel op de loer.  (16)
Zo bezien wordt het tegelijk meer én minder begrijpelijk waar het volgens Wilschut met het geschiedenisonderwijs naartoe moet. We moeten ons namelijk beperken tot het romantische en filosofische denken, betoogt Wilschut. Minder begrijpelijk wordt het, omdat het gevaar van ideologie nu alleen maar groter wordt. Maar het wordt ook meer begrijpelijk, omdat dat filosofische denken kennelijk een fase is waar je doorheen moet om bij het ironische denken uit te komen. Het ironische denken krijgt pas een kans wanneer leerling en leraar zich totaal onironisch uitleveren aan de rationele theorie.

Toch is het raar dat de ironie ook in dit model alsnog present moet worden gesteld, en wel door de leraar, de leraar die het laatste woord heeft, vooral wanneer leerlingen bij de behandeling van bijvoorbeeld de industrialisatie de neiging hebben een absoluut positieve of juist een absoluut negatieve keuze te maken bij stellingen. Wilschut:
De rol van de leraar is dan om beide keuzen te relativeren en uiteindelijk het inzicht aan te dragen, dat een geldige uitspraak misschien wel niet te doen is (ironisch denken). (p.20)
Het is de vraag wie de leraar nu beschermt. Beschermt hij de leerlingen tegen filosofisch denken, waarvan we toch waren overeengekomen dat dat omwille van de ironie juist goed voor hen was? Of beschermt de leraar zichzelf tegen de leerlingen omdat hij in hun ban dreigt te raken en zijn ironie dreigt te verliezen?

Er zou ook iets anders aan de hand kunnen zijn. Het zou ook zomaar kunnen zijn dat de geschiedenis en het onderwijs, ook in hun onderlinge betrokkenheid, niet alleen niet goed passen in de mallen van denkfases, maar dat ze, voorzover ze er wel in passen, passen in een mal waar de fases noodzakelijk verschillen.

Dat verschil was in de Oudheid al geen geheim. Lucretius verkocht zijn saaie natuurtheorie in een briljant gedicht, en in dat gedicht vertelt hij ook nog eens waarom hij dat doet. Leerlingen zijn eerder bereid een gezond, maar viessmakend drankje te drinken wanneer de rand van de beker is bedekt met een laagje honing. Vorm en inhoud lopen uiteen, en dat vergroot de kans dat er wordt geleerd.

Zo kun je op zijn minst verklaren waarom ironie moet worden verpakt in doodserieus rationalisme.

Maar er is nog iets anders aan de hand, wellicht, van nog fundamentelere aard. Wie over geschiedenis denkt, kan nog steeds niet om Hegel heen. Hegel, de man van de dialectiek, die de geschiedenis probeerde te denken als een doelgericht proces richting zijn eigen einde. Geschiedenis hangt af van, is gericht op, iets dat zelf geen geschiedenis is. Als de geschiedenis is afgelopen kunnen we ons allemaal met volle teugen overgeven aan de ironie, aan kaarten en aan deltavliegen. De energie voor dit proces halen we uit het zodanig doorleven van elke fase dat deze zich uitleeft, afsterft en als het ware zoveel rottingsgassen achterlaat dat weer een nieuwe fase kan starten.

Maar naar welke fase je ook kijkt, ze kan alleen maar bestaan dankzij de negatie. Het denken kan alleen maar op gang worden gehouden door het mechaniek van stelling, negatie en Aufhebung.

In het volle besef dat ik nu een volledig onironische, Duitse toon heb aangeslagen, heb ik hopelijk wel mijn belofte ingelost, dat ik nu beter begrijp waarom het geschiedenisonderwijs zo gericht is op ironie, zonder deze ook maar in de verste verte te kunnen naderen. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat we nog geloven in een werkelijkheid, en dat geschiedenis en geschiedenisonderwijs daardoor worden bepaald. Geloof in werkelijkheid in de zin van negatie van de taal, van het denken en de vormen waarin we dat doorgaans doen.

In die zin zijn we nog door en door Hegeliaans, en in zekere zin, in een hegeliaanse zin, extreem ironisch. In die zin zijn we uiteraard tevens filosofisch, romantisch en mythisch, want Aufhebung is behalve negatie van de negatie ook verheffing en bewaring van het 'aufgehobene'.

Er is dus nog een hoop huiswerk te doen voor filosofen en docenten.

We moeten doorkrijgen hoe verschillende fases naast, tegenover en door elkaar heen bestaan, in het leren en daarbuiten.

Daarnaast moeten we steeds opnieuw nadenken hoe we verwikkeld zijn in het verleden, vooral wanneer we denken dat we al kunnen denken voorbij de geschiedenis. Het wordt hoog tijd dat we 'geschichtlich' gaan denken, denken vanuit een taal die essentieel over het verleden gaat. Je kunt dat ironie noemen, het kan ook getuigen van het grenzeloze optimisme van iemand die denkt dat het altijd nog kan, denken.


donderdag 8 oktober 2015

Die Platini, die Blatter

Zojuist bereikte me het vreselijke nieuws dat niet alleen Blatter, ook Platini een tijd wordt geschorst. Heel erg vond ik dat pas echt doordat er een foto van Platini bij stond. Ik moest ook terugdenken aan het interview van de Volkskrant met de dochter van Blatter. Het bleek echt een aardige vent te zijn, zei zijn dochter.

Platini herinner ik me natuurlijk van alle shots als hij wedstrijden bijwoonde, maar ook van zijn fameuze vrije trappen van vroeger. Een heerlijke voetballer, veel meer dan de voorloper van Koeman met zijn overmuurtrapperse potenties. En juist die man, die Platini, die pakken ze aan.

Zijn gezicht vind ik heel menselijk. Ik kan me uitstekend identificeren met mensen als Michel Platini. Ze bijten in het stof, maar doen we dat niet allemaal? Dat is nog geen reden om hem zo zwaar te straffen!!

Kortom, ik vind dat de sector onevenredig wordt getroffen. En dat terwijl hij het toch al hard te verduren had, vanwege alle fuzz eromheen. Hé commissies en rechters, beperk je tot de hoofdzaken en zie de dingen in perspectief!

Bij dezen doe ik een dringende oproep tot menselijkheid. Laat deze mensen met rust, die vele verdiensten hebben als voetballer en voorzitter. Jullie weten niet waar jullie mee bezig zijn. Gun de mensen ook wat.

Afbeeldingsresultaat voor platini

Beloofd en verteld - Overdenking op Prinsjesdag

Een prominent kenmerk van de (extreem-)rechtse wind is de samenzwering. Ze zijn altijd met zijn drieën en zweren samen tegen ook weer drieën...