zondag 17 april 2016

Gezag in de schaduw

In de Volkskrant is iedereen het erover eens. De groeiende kloof tussen arm en rijk in het onderwijs is het gevolg van de Nederlandse politiek waarin het gezag eenzijdig is toegekend aan de ouders en docenten van groep acht. Leerlingen uit lagere sociale milieus kunnen niet meer via de Cito-toets bewijzen dat ze meer in hun mars hebben dan de docent denkt, en leerlingen van hogere milieus worden omhoog geduwd door hun zeer mondige ouders.

Ik las over dit mechanisme al bij Furedi. Emancipatie wordt bemoeilijkt door de personalisering in het onderwijs. Kom je van buitenaf, dan heb je een gefixeerd richtpunt nodig. De personen die je persoonlijk beoordelen suggereren objectiviteit, maar uit onderzoek blijkt dat ze leerlingen uit hogere milieus - bewust of onbewust - sterk bevoordelen.

We zijn hier niet om de krantencolumns te herkauwen of om het gelijk van Furedi en Dronkers nogmaals te bevestigen. Daarvoor heb ik trouwens niet eens genoeg gezag. In deze blogs heb ik mijn gezag gelegd in handen van Agamben en probeer ik het gezag in het onderwijs te overdenken. Die overdenking, zo heb ik inmiddels geleerd, neemt de vorm aan van de beschouwing van een landschap. Ik sta als docent midden in dat landschap en kijk naar wat zich daar afspeelt.

Ik vraag me af of het gezag niet altijd al iets is dat in handen van de ander wordt gelegd. De leerling legt het in handen van de docent en zijn klasgenoten, de politiek legt het in handen van de school, de school legt het in handen van de ouders, de ouders in handen van de docent. Mijn docent Yehuda Aschkenazy zei het vroeger al: macht is volmacht, de macht die je gegeven wordt.

Nu vind je in de politiek en in de filosofie de tendens om het gezag weer meer bij de docent te leggen. We hebben het gezien bij Arendt en Biesta. Maar ook zien we dat dat niet zo eenvoudig is. Het gaat om een wens of eis die wordt geuit in de crisis. Het zijn de twee kanten van de medaille, crisis en gezag. Dankzij de crisis hebben we de kans het gezag te accepteren, het gezag van de filosoof, van de docent, van de filosoof als docent en wetgever van de wetgever.

Edoch, deze analyse schiet tekort. Als we Agamben mogen geloven (maar waaraan ontleent hij zijn gezag als hij het al heeft, ook volgens zijn eigen filosofie?), moeten we de crisis niet opvatten als een voorbijgaande toestand. Het is geen gedeelde ervaring die vervolgens adequaat wordt verwoord door deze of gene. Het is eerst en vooral een politiek proces dat al lang geleden is begonnen, de veralgemenisering van de noodtoestand of uitzonderingstoestand (stato di eccezione). Het parlement vertegenwoordigt het volk, maar datzelfde parlement en datzelfde volk beslist om zijn eigen wetten buiten werking te stellen. (Je kunt het Oekraïne-referendum beschouwen als een mooie illustratie hiervan...)

In deze situatie is onhelder wie het gezag heeft, en wie het dus kan geven aan de ander. Het volk is niet iets dat samenvalt met zichzelf, zoals blijkt in de uitzonderingstoestand. Het gezag neemt niet meer de vorm aan van een oorzaak en wordt niet meer toegekend vanuit een gemeenschappelijk doel. Het bevindt zich in de middelen, in de communicatie, de taal. Politiek, zo hebben we gezien, is het gebruik van middelen zonder doel.

Hoe abstract deze formule ook klinkt, in het onderwijs zie je het voor je ogen gebeuren. Je zou de iPad als de parodische illustratie van deze politiek kunnen zien, het middel dat wordt ingevoerd om de leerling eigenaar te maken van zijn leerproces, en dat hij vervolgens gebruikt om te gamen. Vervolgens wordt de game weer gepresenteerd als richtpunt van het onderwijs, de game die in de Hegeliaanse filosofie wordt gezien als activiteit bij uitstek na het einde van de geschiedenis. Gamification.

Het gaat niet om de iPad. Zoals Maurice de Hond benadrukt: de iPad is slechts een middel. En precies deze visie van De Hond illustreert beter dan wat ook de politiek van middelen zonder doel. Dat er geen doel meer verbonden is aan de middelen wil niet zeggen dat die middelen heilig zijn. Integendeel, wanneer er geen doel meer is dat de middelen heiligt verliezen die middelen hun heiligheid. We zitten midden in de profaniteit.

Profanatie betekent letterlijk 'liggend voor het heilige terrein'. Heiligheid heeft volgens Agamben altijd met afzondering te maken, de afzondering van iets dat wordt gebruikt en naar een andere sfeer wordt overgebracht. Deze overbrenging geschiedt middels een ritueel, bijvoorbeeld een offer. Maar ook de profanatie kan de vorm van een ritueel aannemen. De vorm bij uitstek is de besmetting, 'contagio', wat samenhangt met ons woord contact. Zo wordt een deel van het vlees van het geofferde dier aan de goden geofferd. Het andere deel wordt gegeven aan de mensen voor de tempel. Op het moment dat ze het aanraken, is het niet meer heilig, het is geprofaneerd.

Het spel heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van de profanatie. Spelen hebben zich vaak ontwikkeld uit heilige rituelen. Het balspel was oorspronkelijk een gevecht van goden om de zon. Kansspelen hebben zich ontwikkeld uit orakelpraktijken. Benveniste wijst erop dat het spel vaak de eenheid van rite en mythe doorbreekt. Het neemt slechts een van beide over waardoor het zijn heilige aura verliest.

Profanatie moeten we niet opvatten als een simpele oplossing voor onze problemen. Agamben volgt Walter Benjamin in zijn kritiek van het kapitalisme. Het kapitalisme voert de afzondering door in alle levensgebieden en verabsoluteert deze. De consumptie en het spektakel lijken op het gebruik van dingen, maar maken het gebruik ervan in werkelijkheid onmogelijk, of ze bezegelen deze onmogelijkheid. Maar wanneer iets niet meer kan worden gebruikt, kan het ook niet meer geprofaneerd worden.

Agamben legt zich daar niet bij neer. Zoals we al zagen ziet hij in verwording van taal tot lege communicatie geen absoluut niets, maar zoekt hij naar resterende mogelijkheden voor profanatie. Die vindt hij verrassenderwijs in de pornografie. Het gezicht van de pornodiva laat zien dat alles haar onverschillig laat, haar partner maar ook haar toeschouwers. De seks wordt zo losgekoppeld van wat we toch als het doel ervan zijn blijven zien, de erotiek. De seks zou zodoende een opening kunnen bieden naar andere vormen van collectief gebruik. Maar deze 'politiek van middelen zonder doel' lukt niet zomaar. De opening naar ander gebruik raakt geblokkeerd en het gebruik verandert in vertwijfelde individuele consumptie. De politiek moet zich hiertegen teweerstellen:
Het niet-profaneerbare van de pornografie - elk niet-profaneerbare - baseert zich op de blokkering en de afleiding van een authentieke profaniserende bedoeling. Daarom moeten we steeds opnieuw van de uitvoeringen - elke uitvoering - de mogelijkheid van het gebruik afpakken, die ze zich hebben toegeëigend. De profanatie van het niet-profaneerbare is de politieke opgave van de komende generatie. (Profanierungen, p. 90-91)
Even terugkoppelen naar onze problematiek van het gezag in het onderwijs.
De gamification in het onderwijs lijkt een perfecte demonstratie van profanatie. Waar in onze samenleving werken en gezamenlijke, doelgerichte actie (Arendt) heilig worden verklaard, is het leerproces gediend met de politiek van middelen zonder doel. Zo kan de weg vrij worden gemaakt voor de verbinding van die middelen aan nieuwe, andere doelen.

Echter, deze openstelling van de middelen wordt permanent geblokkeerd door het kapitalisme via het spektakel en de consumptie. Dat verklaart wellicht waarom het spel in onze onderwijspolitiek als iets heiligs wordt gezien, in weerwil van alle relativerende uitspraken eromheen. Duidelijk zichtbaar is dit in de sportbeleving. In principe kun je de spellen van de sport prima gebruiken om iets te leren of om plezier te maken. Maar allengs wordt de sport afgemeten aan de heilige spektakels op tv, die worden nagespeeld op het veld en in de games.

Wie zich binnen deze constellatie opwerpt als autoriteit of leider wordt 'heilig' verklaard met alle dubbelzinnigheden die er altijd al hebben bijgehoord. 'Homo sacer' is de naam voor de zondebok, de vogelvrij verklaarde en de verbannene. Fascisme en kapitalisme spelen elkaar de bal toe.

De restanten waarnaar Agamben zoekt bevinden zich in de schaduw, haast onzichtbaar, en zijn extreem fragiel. Let eens op als u door de school loopt. Hier en daar zit een werknemer waarvan onhelder is wat hij eigenlijk doet. Leerlingen met talent die zich gedeisd houden. Een versleten deur, een krijtbord, een kapotte beamer. Benjamin zou dit kunnen zien als Gehilfe. Ze vertegenwoordigen in onze wereld een andere wereld, de mogelijkheid van een andere wereld. Daarin schuilt hun gezag voor ons.

Je zou ook die arme leerlingen die straks onze computers komen repareren kunnen zien als zulke Gehilfe. Je hebt het gevoel dat ze meer in hun mars hebben, maar het is er nooit uitgekomen. Ze hebben gewerkt bij een bedrijf waar ze elke ochtend een standup houden om het aankomende succes alvast te vieren. Zij stonden er niet bij, en kochten er het ijs voor iedereen om vier uur 's middags. Uiteindelijk werden ze onhoudbaar, ontslagen en verdienden ze wat geld als computerreparateur of gitaarleraar. Juist als zodanig zijn ze voor ons, wij die ons verloren voelen in onze succesvolle wereld, van onschatbare waarde. Alleen voor hen is er nog hoop.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Dit is geen provocatie

Filosofen zijn er om ons uit te dagen. Het resultaat is wel vaak dat ze aan de kant staan van de goedkope uitdagers, de fascisten. Ze dagen ...