zaterdag 23 april 2016

School als levensvorm

Ontologischer kun je het niet hebben: het leven leven. Laat ik mijn leerlingen daarover een opdracht maken, dan raken ze in de stress. Is dat ethiek, het leven leven? De opdracht luidt: schrijf een ethische tekst. Ik heb geleerd dat ik hun uitwijkmogelijkheden moet geven: iets met dilemma's en zo, mag ik mijn kat in de tuin begraven? Die uitweg geeft de leerlingen opluchting.

Ik heb geleerd dat ik leerlingen niet per se in verwarring moet brengen. Verwarring is wel een mogelijk heilzaam schokeffect, maar daarna kunnen ze zich herpakken en hebben ze nog meer waardering voor de vele handvatten die hun voortdurend worden geboden. Dat is niet verkeerd. Er is geen speciaal gedrag of een specifieke levensvorm die beter is dan de andere. Het is niet mijn taak om een revolutie op gang te brengen waardoor het leven op school ingrijpend verandert. Wanneer we het leven moeten leven moet ik vaststellen dat we dat al doen.

Wat hebben we dan aan die moeilijke filosofie van Agamben, die uitloopt op een ethiek van de levensvorm? Waar loopt mijn hele exercitie van de afgelopen maanden op uit, waar was al die moeite goed voor?

In een vorige blog heb ik Agamben gevolgd in zijn formule 'gebruik van de lichamen' waarmee hij via Aristoteles' filosofie van de slavernij uitkwam bij een ander denken over techniek. Techniek is niet alleen de voorwaarde voor vrijheid, maar produceert ook nieuwe slavernij. Dit past in de algemene wetmatigheid die Agamben in de westerse politiek blootlegt, dat politiek slechts kan bestaan doordat ze als praktijk twee vormen van leven onderscheidt, bios en zoè, georganiseerd, zinvol leven en het leven zonder meer, het 'naakte leven' van de uitgeslotenen. De uitgeslotenen worden weer binnen de politieke gemeenschap opgenomen, zonder dat daarmee een eind komt aan de uitsluiting. De exceptio (insluiting van de uitgeslotenen) is de algemene structuur van de politiek.

De macht neemt hierbij twee vormen aan, zo hebben we gezien: potestas en auctoritas. In de 'uitzonderingstoestand' worden beide vormen samengenomen en is er in feite geen mogelijkheid meer dat de macht nog wordt bevestigd of bekritiseerd vanuit een instantie erbuiten. Elke macht en elk gezag maakt deel uit van de staatsmacht.

Daarom gelooft Agamben ook niet dat we in een gezagscrisis leven, zoals bijvoorbeeld Verhaeghe en Arendt menen. Het gezag is alleen moeilijk als zodanig waar te nemen, omdat het samenvalt met de macht. De vluchtelingencrisis illustreert deze gang van zaken. Wie moet beslissen over de kwestie wat we met de toestroom van vluchtelingen aanmoeten is de politieke macht, die in onze democratie het volk representeert. 'Het volk' is echter een gepolariseerde grootheid, omdat het fundamenteel verdeeld is in zoè en bios. Aan de ene kant is het volk de verzameling mensen die ergens leven, aan de andere kant een politieke grootheid die de vorm aanneemt van de natiestaat. Die natiestaat kan alleen maar bestaan door zich af te grenzen van het leven zonder meer, bijvoorbeeld door iedereen die er niet in past op te sluiten in een kamp. Daarmee is het vluchtelingenprobleem zoals bekend niet opgelost. Het is niet alleen een praktisch probleem, het blijft dat ook omdat de fundamentele tweedeling van de 'constituerende macht' zelf ondoordacht blijft.

Deze politieke macht over het leven is de levensvorm die Foucault biopolitiek noemt. Agamben probeert de vooronderstellingen ervan te doordenken in zijn hele Homo sacer-serie waarvan L'uso dei corpi het voorziene eindpunt vormt. De vraag luidt nu dus hoe we de levensvorm kunnen onderscheiden van de biopolitiek. Is het mogelijk binnen de biopolitiek - die Agamben overigens een in navolging van Foucault een 'dispositief' noemt, wat weer een equivalent is van het Griekse 'oikonomia' - na te denken over de mogelijkheid van andere levensvormen? Dat was zeker ook de inzet van Foucault, volgens Agamben. Je kunt een bepaalde levensvorm zodanig beschrijven dat die als het ware fluïde wordt. Zo kun je SM-relaties opvatten als een spel waarbij heer en slaaf van rol wisselen, waarbij je een dynamiek op gang kunt brengen die resulteert in de mogelijkheid van een vrij subject.

Nu gelooft Agamben niet in een vrij subject dat als het ware buiten dat spel zijn rol zou kunnen kiezen. Daarvoor heeft hij teveel Heidegger gelezen. De mens beschikt niet in vrijheid over zijn lot, maar is verwikkeld in 'zijn en tijd', het zijn dat in elk Dasein voortdurend in het spel is zonder er ooit mee samen te vallen. Om dus zicht te krijgen op een andere levensvorm moeten we nadenken over de verschillen die steeds opduiken in de verhouding tot het zijn. Alleen daar kunnen we iets ontdekken dat zicht biedt op een ontsnapping uit de biopolitiek.

We zullen Agamben (hier nog) niet volgen in zijn fascinerende ontologische beschouwingen waarin hij met name inspiratie opdoet bij Plotinus, de Kabbala en Spinoza. Van belang is dat dit hem - ook in het spoor van Benjamin - brengt tot een alternatief voor Foucault en Heidegger. Bij Heidegger lijkt het uiteindelijk te gaan om een 'intimiteit' die hij opvat als de ervaring van het verschil als verschil. Daartegenover stelt Agamben:
De intimiteit als politiek concept dat voor ons hier op tafel ligt, bevindt zich voorbij het perspectief van Heidegger. Het gaat er niet om een ervaring op te doen van de differentie als zodanig, die overeind te houden en tegelijk de tegenpositie te vermijden, maar de ervaring van het deactiveren en onwerkzaam maken (rendere inoperosi) van de tegenstellingen. De archeologische teruggang moet noch iets uitdrukken noch ontkennen, noch zeggen noch niet-zeggen: ze zoekt in plaats daarvan een drempel op van ononderscheidbaarheid (indiscernibilità), waarop de tweedeling minder wordt en de tegenstellingen samenvallen - dat wil zeggen: samen vallen (cadono insieme). Wat dan tevoorschijn komt is niet een eenheid die chronologisch oorspronkelijker is noch een nieuwe en superieure eenheid, maar zoiets als een uitweg. De drempel van ononderscheidbaarheid is het centrum van de ontologisch-politieke machine: als ze daarop terechtkomt en daar blijft, kan de machine niet meer functioneren. (L'uso, p.304)
Makkelijker gezegd dan gedaan, Agamben. Wel hebben we een goed handvat aan de 'onwerkzaamheid' die Agamben soms als een oorspronkelijk fundament achter de westerse politiek van in-werking-stelling lijkt bloot te leggen. Maar ook hier koerst hij eerder aan op een ervaring van 'ononderscheidbaarheid'. In de in-werking-stelling ligt de onwerkzaamheid verborgen. Zouden we hem erbuiten zoeken, dan zouden we die vervolgens weer moeten operationaliseren.

En zo komen we toch weer uit bij een politieke inzet. Niet de vestiging van een nieuwe constituerende macht, die altijd weer verstrikt raakt in de tegenstelling constituerend-geconstitueerd, maar van een potenza destituente, een 'destituerende', ont-stellende, laten we zeggen een uitschakelende macht. Aan het eind van zijn boek zet Agamben een theorie van de uitschakelende macht uiteen, die we zelf niet moeten verwarren met een levensvorm. Ook een theorie, had hij eerder uitgelegd, scheidt zich af van het leven, terwijl een levensvorm eruit voortkomt, ermee in contact staat.

Belangrijk hierbij is dat de onwerkzaamheid inherent is aan elk leven. Als levensvorm schakelt het leven als het ware zichzelf uit, althans zijn sociale en biologische condities, de doelen waarop het meent te zijn gericht. Zo draait het als het ware rondjes om de leegte van zichzelf, in zichzelf, en ontstaat er een opening voor nieuwe mogelijkheden.

Het gaat erom, de levensvorm aan het licht te brengen die in elke sociaal-politieke structuur verborgen zit. Is het mogelijk dit in bijvoorbeeld een school te doen?

Ik moet denken aan een projectweek die een groep docenten (waarbij ik ook hoor) voorbereidt, waarin leerlingen een droomreis moeten ontwerpen. Onze rol als docent is het begeleiden van de leerlingen en het aanbieden van allerlei hulpbronnen, zoals teksten, materiaal, ruimtes en ideeën.

Uiteraard vraagt dit project om voorbereiding, planning en de realisering van doelstellingen. Maar dat is niet de kern waarom het hier gaat, volgens mij. Het gaat erom dat door dit project een hele machinerie (voor even) wordt uitgeschakeld waarin wordt lesgegeven in klaslokalen in vaste vakken volgens een vast rooster, met klachten van ouders als hiervan wordt afgeweken. De onderbreking van deze rigide functionaliteit is precies de 'onwerkzaamheid' die in de 'inwerkingstelling' zelf aan het licht komt.

En wel in meerdere opzichten:
  • Het project onderbreekt de normale gang van zaken en inspireert tot nieuwe lesvormen, het anders laten functioneren van de lessen zoals ze nu worden gegeven: een aantal leerlingen en docenten zal bij elke les meer nadenken over hoe die aansluit bij de doelen.
  • Het project zelf gaat uit van een abstract thema, 'droomreizen'. De reizen die worden ontworpen worden niet gemaakt, het reizen wordt teken van onwerkzaamheid, vrijheid. Een docent had het idee om de week af te sluiten met de ombouwing van de aula tot een labyrint, mogelijk zelfs een opblaasbaar labyrint, een 'opblaaslabyrint'. Het opblaaslabyrint, met zijn 'ononderscheidbaarheid' van het doel, wordt metaforische verbeelding van het project en de hele school.
  • Het succes van het project wordt uit handen gegeven. Natuurlijk, de buitenkant moet er goed uitzien om het project mogelijk te maken, de pers wordt erbij gehaald. Maar of de leerlingen ook werkelijk iets zullen leren in dit project is onhelder. Met andere woorden, het succes wordt niet ingezet als doel maar als middel.
  • Als onderbreking van de normale lessen stelt het project die lessen uiteraard niet echt buiten werking. Integendeel. Het project zal naar buiten toe de school aantrekkelijker maken en een legitimerend effect hebben op de normale lessen. Alleen is voor docenten en leerlingen nu nog duidelijker dan voorheen dat die normale lessen niet voldoende zijn om de doelen van de school te realiseren. Zo wordt ook de 'onwerkzaamheid' van de hele school voor iedereen helderder.
Natuurlijk, de meeste leerlingen en docenten gaan door dit project niet over naar een filosofisch of contemplatief leven. Maar precies in hun werk, met zelfs extra onbetaalde overuren in dit geval, komt de onwerkzaamheid aan het licht die altijd al in hun werk geborgen lag.

Je zou bijna weer terugkeren naar de dialectiek waarin het werk zijn eigen Aufhebung voortbrengt. Echter, er bestaat geen dwingende logica, zoals Hegel dacht, die zich logisch en chronologisch in de tijd ontvouwt in de richting van het einde van de geschiedenis. Het project is een mogelijke activiteit waarbinnen onwerkzaamheid aan de oppervlakte komt. Maar het had evengoed iets anders kunnen zijn, de normale lessen, de burnouts, de vakantie of een staking.

Toch moeten we weer aan Hegel denken wanneer Agamben zegt:
Alle levende zijnden zijn in een levensvorm, maar niet alle zijn (of zijn niet altijd) een levensvorm. Op het punt waarop de levensvorm zich constitueert, schakelt ze alle afzonderlijke levensvormen uit en maakt ze onwerkzaam. (p.350)
Zo lijkt de levensvorm toch weer het politieke doel van de geschiedenis, het doel van de biopolitieke geschiedenis. Echter, het punt van Agamben is dat er geen ontwikkeling in het spel is. De levensvormen die worden uitgeschakeld zijn zelf ook al op te vatten als uitschakeling, ze zijn niets anders dan het leven leven. De tegenstelling tussen uitschakelen en uitgeschakeld worden wordt geneutraliseerd door de ervaring die 'mediaal' is, noch passief noch actief, en de tegenstelling tussen uitschakeling van zichzelf en van de andere levensvorm is geen 'werk' of actie maar een mogelijkheid.

Samenvattend kunnen we zeggen dat het gezag in het onderwijs alomtegenwoordig is. Wat we de crisis van het gezag noemen is in werkelijkheid een overvloed van gezag dat zich uit in de taal, de claims van alle partijen, een voortdurende inwerkingstelling van de macht die de afzonderlijke individuen, groepen en rollen overstijgt. Elke onderwijsrevolutie versterkt deze crisis, vooral als ze tegenover de bestaande gezagsvormen weer nieuwe vormen introduceert.

Wat we met Agamben hier tegenover kunnen stellen is het begrijpen van de school als levensvorm, wat samenvalt met het leven van het leven. Met andere woorden: we moeten, alsof we al een keuze hadden, erin meegaan, in deze rondtollende beweging waarin de school zichzelf buiten werking stelt en zich opent voor nieuwe mogelijkheden.


http://i100.twenga.com/games-speelgoed/draaitol/janod-draaitol-metaal-carrousel-tp_6261181737239632948f.jpg

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Beloofd en verteld - Overdenking op Prinsjesdag

Een prominent kenmerk van de (extreem-)rechtse wind is de samenzwering. Ze zijn altijd met zijn drieën en zweren samen tegen ook weer drieën...