Ik moet denken aan een passage bij Plotinus die ik vandaag heb gelezen, over de 'hoedanigheid'. Een hoedanigheid is bijvoorbeeld stompneuzigheid bij mensen (leuk vind ik dat het Griekse woord voor stompneuzig 'simon' is, dus heb ik er iets mee te maken, hoewel ik volgens Inez verre van stompneuzig ben). Niet alle mensen hebben een stompe neus, en als je stompneuzig bent zegt dat niets over je (mens) zijn.
En toch staat die 'hoedanigheid' (ποιοτιτης) niet helemaal los van dat zijn. De dingen beschouwd vanuit hun zijn hebben altijd 'hoedanigheid', anders zouden ze iets missen, wat niet kan als je het zijn als iets volmaakts beschouwt.
Daar ligt dus in principe ruimte voor een gimmick om à la postmoderne de status van perfectie op te eisen. Maar dan is er dus die countertenor die dan wel zijn ding doet, maar eraan hecht dat we dat niet als gimmick zien. We moeten dus kunnen weten en wellicht ook horen dat die muziek iets te zeggen heeft.
Met deze gedachtegang dreigen we te belanden in de aporieën van Plato. In dit geval: wat is een gimmick wanneer we die op zichzelf beschouwen, wanneer we een echte gimmick, bijvoorbeeld die van Joost Zwagerman, willen onderscheiden van een fake gimmick?
Ik heb nog geen antwoord op deze netelige kwestie en hoop al verder worstelend met de moeilijke Plotinus een antwoord te vinden. En echt waar, dan zal ik u dat melden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten