zondag 29 december 2024

Vette strijd - Het beetje filosofie van de Joyce-vertalers

Avant-gardeliteratuur moeten we steeds opnieuw de kans geven. Dat valt soms niet mee. De schrijvers zoeken de grenzen van het experiment op. Je blijft doorlezen zonder dat je er iets van lijkt te begrijpen en erop vertrouwen dat er onbewust veel aankomt.

De componist Stockhausen zei ooit dat je luisteren naar zijn muziek kunt vergelijken met lopen op een andere planeet. Het voelt veel zwaarder, of juist veel lichter. Je moet opnieuw leren lopen. Dat kost tijd, en dat moet dan maar. Het lijkt ook op het leren van een nieuwe taal. Je kunt wel duolingo blijven oefenen, maar je moet op een gegeven moment in die andere taal gaan praten of lezen. Lange tijd begrijp je maar een heel klein beetje van wat er gezegd wordt. De beloning is dat je wereld verbreed wordt, je maakt contact met andere belevingswerelden en met manieren van leven en beleven in verre tijden.

Ik lees soms een stuk uit de beroemde beruchte roman Finnegans wake van Joyce. Om het mezelf makkelijker te maken lees ik de Nederlandse versie van Bindervoet en Henkes. Joyce schijnt gezegd te hebben dat hij het Engels te sophisticated vond, en probeerde met zijn manier van zeggen alles te laten meeklinken, verre tijden en andere talen. Waar je eerst woorden las als muzieknoten, lees je ze nu als akkoorden.

Om het mezelf makkelijker te maken heb ik nu de Finnegancyclopedie gelezen, een verklarend boek van de vertalers dat verscheen in de tijd van hun vertaling, waar ze zeven jaar aan hadden gewerkt. Het voelt alsof je de Bijbel leest, met commentaren en beschouwingen. Ook omdat de vertalers het als zowat een heilige tekst zien. Ze vinden het heel belangrijk hoe Joyce het precies heeft geschreven en bedoeld. Je mag er niet zomaar van alles over zeggen.

Toch draait alles om de vrijheid. Joyce kon alles zeggen, de lezer mag het lezen zoals zhij wil. Het gekke is dat die vrijheid op een verrassende manier raakt aan fundamentalisme. Nu las ik kort geleden bij filosoof Agamben een beschouwing over letter en geest (zie deze blog). Je moet de letterlijke tekst van de Bijbel respecteren, als het over de geest gaat, gaat het over de geest van precies die letters. Dan maakt Agamben daarna wel een misschien onverwachte draai. Wat voor de Bijbel geldt, geldt ook voor mijn leven. Mijn leven is precies mijn leven. Ik kan erover nadenken, maar dan is dat de geest die hoort bij mijn leven zoals mijn leven de letters zijn. Nooit kunnen we de letters uitschakelen of laten opgaan in de geest.

Waar ik nu wel moeite mee heb, bij de Joyce-vertalers en ook wel een beetje bij Agamben, is hun harde kritiek op de Franse filosofie, die vooral binnen de kringen van de Nederlandse literatuurwetenschap 'postmodern' wordt genoemd. Bindervoet en Henkes vallen die hard aan, met als tweede vijand de tweede feministische golf. Ze vinden het een soort filosofie met veel jargon dat niemand begrijpt en zich te weinig bekommert om de steun van hun redeneringen in de teksten. Agamben valt hier en daar Derrida aan, omdat die Plato en Aristoteles verkeerd zou hebben begrepen en de interpretatie laat rondcirkelen zodat voor anderen de weg wordt afgesloten om nog tot een positieve interpretatie te komen. 

So far so good. Kritiek, ook als je vindt dat dit eigenlijk nooit een goed uitgangspunt is (Agamben) of als je vindt dat iedereen alles mag vinden, moet kunnen. Waar ik dan toch moeite mee heb?

Ik kwam erachter toen ik zag hoe een zwarte vrouw werd bekritiseerd. Bindervoet en Henkes bezoeken een Joyce-congres in Tulsa, Oklahoma:

'We hebben overigens gemerkt dat de slavernij nog steeds niet is afgeschaft in Amerika. In Nederland is dat al 140 jaar geleden gebeurd, zo lang geleden dat er zelfs monumenten voor moeten worden opgericht, omdat we het anders zouden vergeten, maar in de Verenigde Staten doen de negers nog steeds dwangarbeid: wc's schoonmaken, cateren met homemade brownies, bedelen ('I will make it up to you some day'). De enige zwarte intellectueel, die nog vrouw was ook (naar haar seksuele geaardheid hebben we niet durven raden, daar ging het ons inziens ook helemaal niet om), stak meteen een van de domste praatjes van het hele congres af, over Molly Bloom als een zwarte feministe gekooid in de fallocentrische taal van Joyce, afgezet tegen het jouissance-begrip van Lacan. Ziedaar waar de slavernij en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende slavenmoraal in Nietzscheaanse zin toe leidt: onderdrukten kunnen slechts nog in termen van onderdrukking denken. Schande kome over het hoofd van de witte man, die dit allemaal op zijn geweten heeft. Zong John Lennon al niet van 'Woman is the nigger of the world'? Het was trouwens ook opvallend, niet alleen hoeveel vrouwen er deelnamen (een stevige vijftig procent) maar ook - quote - hoe vaak die wijven het over seks hadden - unquote - terwijl wij mannen - quote - er altijd alleen maar aan denken - unquote -.' (172-73)

Waar ik dus van schrik - werd me nu duidelijk - is van de harde bewoordingen. Dat zegt vast meer over mij dan over de vraag of Bindervoet en Henkes gelijk hebben, ik ben een gevoelige jongen. Maar er is nog iets. Ik zie ineens een contrast tussen de enorme subtiele zorgvuldigheid waarmee B&H de heilige literatuur behandelen en de taal waarmee ze een vermeende slavin afserveren. Dat valt ook nog te rechtvaardigen, zeker. Als die zwarte vrouw inderdaad Joyce aanviel met een ongenuanceerd betoog vol gemeenplaatsen kon ze een tegenreactie verwachten in eenzelfde stijl.

Misschien schokt me toch nog het meest de verwijzing naar Nietzsche. B&H doen niet veel aan filosofie, en als ze het wel doen beperken ze zich tot Wittgenstein, die Bindervoet nu verkoopt als theaterspektakeltekst. Op een bepaalde manier vallen ze zelf ook binnen Wittgenstein, die de logica van a=a en a=b bestreed, en de weg openlegde naar het hele alfabet, de hele taal inclusief het taalgebruik. De Finnegancyclopedie loopt het hele alfabet langs, en dat is al heel wat. Maar nu dus Nietzsche. Ongemerkt zuigen B&H zichzelf en zeker ook de lezer binnen in het schema heer versus slaaf in een taal die ik niet direct als reflectief of filosofisch zou betitelen.

De Nederlandse literatuurwetenschap, zo heb ik in het verleden ook wel vaker gemerkt, zit nog te wachten op de filosofie, maar heeft dat zelf niet door. De vette strijd is misschien een manier van de strijdende partijen om zich op te peppen, alvast een beetje te doen, beetje Lacan, beetje Nietzsche, beetje Wittgenstein. Bij die strijd hoort ook het metselen van het bastion. Dat moet met dikke stenen en snel een beetje. Daarbinnen kun je dan volgens alle bekende conventies de literatuur met handschoentjes aaien, aanbidden, verheerlijken, aanschouwen.

Mijn schok zie ik nu als heilzaam. Ik ben wakker geschrokken. Het wordt tijd voor wat meer filosofie naast, tegenover, of zelfs in de literatuurkritiek. Vroeg of laat gaat het er al van komen. Het is al begonnen, merk je het niet (harde vuurwerkknallen).



 

zondag 1 december 2024

Paard op gang

Het is steeds minder de vraag of we Big Tech willen. Stel je die vraag zo, dan denk je dat we nog in het antropoceen zitten. Je kon oordelen over filosofen die voor of tegen techniek waren, je kon adviezen geven over techniek. Nu zijn er nog wel restanten, er staat een man in Da-Vincipose om aan te geven dat hij misschien nog wel een mens is, en dat deze foto echt is, maar zeker ook om aan te geven dat het een figuur is, een vierkant en een wiel, het verpletterende wiel van de vooruitgang waarbij wij nog even bestaan om het nakijken te hebben.

Het dubbelspoor dat we gevolgd hadden was de filosofie en de poëzie. We probeerden onze kritiek aan te scherpen vanuit grote vragen, grote twijfels en grote waarschuwingen. We lazen teksten vol wendingen die niet zo makkelijk werden opgegeten door de machines. We verscholen ons in de buik van het paard en verscholen dat paard in de poëzie. Eens kwam de dag dat we weer naar buiten renden om onze plaatsen weer als ruimte te beleven, konden spelen met blokken en ballen.

Om de hoop levend te houden doken grote dichters op, we lazen Celan en Joyce. Ik dook in Finnegans wake om de hoop op decodering strak te houden met het mysterie. Gisteren schoof dan na enig geduld de Finnegancyclopedie door onze bus en bleef halverwege steken. Met een primitief keukenmesje wurmde ik me door het karton en legde het boek op ons bijzettafeltje. Inez was nieuwsgierig, vooral ook toen ik de verwachte cd-rom uit het boekje toverde. Na enig gezoek vond ik de cd-speler en hakkelend kwam de draaiing op gang. Op de cd stonden gewoon aantekeningen bij de vertaling of herschrijving van Bindervoet en Henkes, plus een paar geluidsbestanden.

Er had in 2004 een voorleesmarathon plaatsgevonden en beroemde acteurs lazen stukken uit het boek. Er was Troje-achtige performance, met politieke potentie. Aan de stemmen hoor je dat we niet hoeven te wachten op decodering, de stemmen klinken direct. Het is een cd-rom, maar er staan gewoon stemmen op. En de hele vertaling alias herschrijving met opmerkingen van het tweetal waardoor je midden in het vertaalproces ploft. Er is steeds iets gaande voordat er een product is, we zijn weer aan het begin, we zijn weer bij Homerus.

Homerus vertelt het paard niet, zijn versie eindigt boek 1 met de uitvaart van Hector en boek 2 met het bezoek aan de oude vader van Odysseus. Geen paardenbuik. We moeten niet uitsluiten dat we in het proces blijven hangen en mogen eerlijk gezegd blij zijn als dat zo is. Verdwenen is het zicht op triomf, onze ruimte moet maar de beweging zijn die we hier en nu maken, de hakkelende geluiden van mijn oude cd-speler waar iets nog net wel of niet meer wil draaien.

Waarom ik hier misschien niet pas

Jij en ik, we moeten even met elkaar praten. Er is het nodige gebeurd, we zijn weg van Facebook, en hier en daar hebben we Whatsapp ingewiss...