vrijdag 10 april 2015

Geen kritiek op de domheid

Bij Deleuze kom je een ongemakkelijke constructie tegen. Aan de ene kant gelooft hij - goed Nietzscheaans - niet in kritiek maar in affirmatie. Aan de andere kant wordt met de vijand ook de vijandschap en de oorlog geaffirmeerd. Zo lijkt het toch alsof hij sommige zaken volop bestrijdt, dus, zo lijkt het, bekritiseert. Zijn grootste vijand is de bêtise, de domheid. Dat predicaat komt je vooral tegen in de kringen van de kunst, soms ook in de politiek en de filosofie.

In de kunst lijkt het of kritiek wordt geuit volgens bepaalde rituelen. Ik herinner me mijn pianoleraar die me liet spelen. Dan gaf hij me een kort compliment, en daarna ging hij ongenadig hakken. En dat steeds in de vorm van: waarom doe je dit op die manier? Waarom zo? Het eindigde steevast met suggesties 'hoe het ook kon', hij speelde het voor en zong erbij. Dat was de bedoeling, en jij werd geacht zijn aanwijzingen naar de letter te volgen maar vooral naar de geest, naar de noten maar vooral tussen de noten.

Via mijn dochter hoor ik dat op de Rietveld de kritiek eveneens verloopt via rituelen en eufemismen. Ik stel me dat zo voor. Eerst mompelt de groep dat het mooi is en veelbelovend. Daarna neemt er iemand het voortouw en zegt hij dat het misschien een tikje gemakkelijk is. Een ander sluit zich erbij aan, en stelt wat vragen over de precieze uitwerking. Moet er een filmpje bij, een boekje? Uiteindelijk komt de docent aan het woord. Die zegt dat dit kunstwerk nogal lijkt het het vorige. Niet slecht, maar je laat wel een kans liggen om je te ontwikkelen.

In de filosofie - al bij Plato en de presocratici, dus vanaf het begin - heerst een onomwonden dédain jegens de domme massa. De massa heeft slechts opinies en verliest zich in 'das Gerede'. Niet dat de massa niet beter kan, ze is nu eenmaal niet het juiste milieu voor een heldhaftige ratio die zichzelf voortdurend moet testen. Later zullen ze zeggen: authentiek, jezelf zijn enzo. Het gaat dus ook in de moderne tijd nog steeds om mannelijke deugd, virtus, aretè.

Maar om de domheid te bestrijden moet je ermee in gesprek gaan. Of je moet in je retoriek leren de domme medemens effectief toe te spreken. Wat betekent: je superieure individualiteit vertalen in de termen van die domme medemens. Dit is uiteraard de paradox waarmee de grote volkspartijen moeten leven, in een democratie, of de intellectuelen in hun heroïeke Bildung. Het lijkt of ze verbroederen, maar in werkelijkheid voeren ze een keiharde strijd.

Waarom is kritiek in deze strijd niet toegestaan volgens het Nietzscheaanse paradigma? Het zou kunnen dat dit instrument te bot is. Het is niet aristocratisch genoeg, niet verfijnd en elegant. Misschien dat Socrates daarom ooit begon met zijn ironie, of Herakleitos met zijn duisterheid. Het kan zijn dat echo's daarvan zelfs bij Jezus te beluisteren zijn die graag sprak in gelijkenissen.

Het ultieme instrument om de domheid te bestrijden is jezelf als dom voordoen. Daarmee neem je de argwaan bij de ander weg en laat je hem de vrijheid zonder gezichtsverlies te ontsnappen. En inderdaad, het gevolg is dat de aristocraat dom wordt, en de domme medemens zichzelf aristocraat kan blijven voelen. Is dat niet een mooi democratisch effect?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Dit is geen provocatie

Filosofen zijn er om ons uit te dagen. Het resultaat is wel vaak dat ze aan de kant staan van de goedkope uitdagers, de fascisten. Ze dagen ...