Geleg, dat is, realiseer ik me nu, terugkijkende, en opnieuw kijkend naar de titel van deze blogs, de droom van een uiting die niet per se ergens aankomt. Ergens, halverwege, maar dat halverwege is ook al te precies, te zeer bepaald door die plek van die ander, wordt dit neergelegd, enigszins achteloos, zodat het ligt.
Te overdenken valt de status van deze reflectie, of het over mij gaat, mijn geleg, of dat dit geleg iets belicht van wat altijd en overal al wordt gelegd, als uitleg van wat overal wordt gelegd, door iedereen, zelfs in wat anders bedoeld is, bijvoorbeeld in gesprekken of dialogen, of zelfs in het dialogische. Ergens in elk gesprek ligt vervat dat iets vervat ligt, niet als boodschap in tweede instantie, misschien zelfs niet als ontologische structuur die steeds weer wordt gerecycled, in allerlei Wiederkehre, Windungen en Verwindungen. Integendeel, die dialoog probeert met vereende en verdeelde krachten door te dringen tot wat daar ligt, wat zelfs niet eens daar ligt, op die en die plaats, tussen jou en mij, in het tussen ofzo, maar zomaar ergens, ergens waar het ook evengoed ergens anders had kunnen zijn. Het probeert erbij te komen, kortademig, reikhalzend.
Maar altijd weer verstoord door die repliek van de ander, door die dreigende, reële, verhoopte repliek van die ander, of de ander van die ander. Jongens, zo gaat het niet lukken, dat geleg, zo lijkt het. Het geleg wordt al opgenomen door de ander, als een handschoen die in de ring is geworpen, waar misschien een handdoek had gehoord. Had gekund. Zolang er leven is, is er repliek, aankondiging van repliek, repliek die zelfs gehoord wordt in het uitblijven van repliek, het uitblijven dat zelfs gehoord wordt in de repliek zelf.
Waarom dan toch, tegen beter weten in, die droom van geleg, van een titel die zijn einde alleen bereikt door zich oneindig om te keren binnen zichzelf, alsof het uitwegloos gepieker betrof? Misschien is een treffendere vraag: Welk geleg ligt in dit waarom? Is het woord geleg zelf niet een aanwijzing dat het waarom kan worden opgevat als een waaromheen? Het woord om een letter, een lettercombinatie, die maar tot op zekere hoogte uitlegbaar is?
En zo zou je de droom, deze droom en elke droom, ook kunnen duiden als uitleg van geleg, of andersom. Een 'parcours' (droom komt van het Griekse woord 'δρομος', parcours, en het werkwoord 'εδραμον', 'ik heb gerend', dat we ook kennen van ons woord 'drama') dat er nu eenmaal is, niet als ding, niet als proces, maar als geleg. De uitleg zelf loopt uit op geleg, is zelf niet meer dan geleg.
Let op, het is geen algemene wet, geen transcendentale structuur. Ik wil er alleen mee zeggen (voorzover het er überhaupt toe doet wat ik zelf uitleg aan mijn geleg, want ook mijn uitleg is geleg): staar je niet blind op dit geleg, deze kaders en deze context. Wat hier en nu gebeurt gebeurt misschien wel op veel plekken, ook als het niet precies altijd en overal is, en in meer of mindere mate, in een of ander opzicht. Het is geen poneren, positie (stelling) of pose. Dan krijg je de kaders er gevraagd of ongevraagd bijgeleverd. Nee, bij geleg zijn de kaders niet zo helder, zoals het voor- (of achter)voegsel 'ge-' aangeeft. Het is geen ondermijnende verplaatsing, geen 'verleg'. Nee, geleg.
Zo is deze uitleg van geleg zelf ook beter op te vatten als geleg van de uitleg van geleg, zeg maar geleg. Dus.
Hier (ofzo) ligt het, of wat het ook is.
Het absorbeert geduldig al jouw replieken en projecties. Er komt niet veel terug, misschien. Het beweegt mee, als een 'gel' die wat nablubbert als hij is aangeraakt. Die kan worden uitgesmeerd of verwerkt in zoiets als tandpasta. Je zegt het maar. Waarschijnlijk ligt het er ook, dat geleg, wanneer je dit niet leest, wanneer niemand het leest. Het krijgt dan nog meer een droomkarakter, iets dat zich voegt bij de oneindige veelheid flarden die ergens aan de rand van ons bewustzijn half opdoemen, als een vaag, algemeen besef dat er niet echt toe doet, het domein of halfdomein van ongedachte gedachten, dingen die dan misschien wel zo zijn, er zijn, maar er zijn er zoveel.
Het gelkarakter beidt zich ook uit over de associaties die dit geleg oproept, die het kan oproepen. Irritaties bijvoorbeeld. Hé, waarom geleg, niet gesta of gezit? En waarom heb je al gecapituleerd, waarom dat cynisme over de werking van van je schrijft? Waarom niet meer vertrouwen, geloof, Zusage, zelfs als je buiten het gesprek wil blijven (maar waarom publiceer je dit dan?)? Dergelijke irritaties en andere associaties lijken me niet onzinnig, ze kleven meteen vast aan het geleg als een hinderlijke poging het van betekenis te voorzien, in te dammen en te keren. Ze dwingen tot uitleg, misschien. Maar niet elke associatie is dwingend bedoeld. Het is ook misschien zelf niet meer dan geleg. Mijn punt is dat het niet automatisch, altijd en overal, een dialoog is, een aanval of strategie. Maar mijn punt is ook weer niet echt een punt, het is niet zo dat ik de dialoog wil relativeren vanuit een dialoog die ik hier voer, als ware het een afrekening van de dialoog met zichzelf (zoals misschien Plato dat wilde).
Kortom, deze alinea's zijn misschien eerder op te vatten als een herneming van wat er - min of meer - al ligt, als geleg van wat er ligt en erbij kan komen. De afsluiting zal dan ook niet anders dan een geforceerd, kunstmatig karakter kunnen hebben. Zo van: basta, vooralsnog.
zaterdag 27 april 2013
vrijdag 12 april 2013
Uitleg van Gymnasium
Het gymnasium is een schooltype dat zo en zo is, nu eens verrassend succesvol, dan weer in de problemen, maar altijd iets dat ergens anders is, een mogelijkheid die we naar believen kunnen accepteren of verwerpen. Dat is het, maar ook: het gymnasium is veel dichterbij. Het is van onszelf, het is ons zelf. Onze samenleving is samenleving onder meer doordat ze een gymnasiumachtige structuur heeft.
De samenleving kan functioneren door idealiseringen, door zichzelf te produceren als idealisering, werkelijk of idealiter. Maar precies daardoor 'is' de samenleving er. De structuur zou je kunnen zien als een pyramide, een stenen monument van lang geleden waarin een dode wordt geconserveerd, waarin de dood als monument in het leven wordt gepresenteerd, en het leven in een dood omhulsel.
We willen als moderne mensen af van dat stenen geval, dat gymnasium. Maar ineens duikt het weer op, in allerlei onzuivere varianten, geen gymnasium maar witte burcht, technasium, statusschool, afdeling. Het zit blijkbaar verankerd in onze dromen en idealen.
Misschien heb ik al teveel van onze gymnasia gezien om nog te denken dat het echte scholenl met eeuwigheidswaarde zijn. Het gymnasium is een diffuus fenomeen dat komt en gaat, slinkt en groeit. Het vlamt op, is er bijna niet meer, houdt zich staande. Maar het is nooit helemaal weg. Het is iets waarmee we moeten leren leven. 'We', ook de klassieke idealisten en de tegenstanders. Allebei willen ze zuiveren en opruimen. Ze willen verhelderen, vergroten, verstevigen, doorpakken.
Het probleem voor die idealisten en tegenstanders is dat het gymnasium moeilijk grijpbaar is. Er zitten lang niet altijd topleerlingen met topresultaten, die gemotiveerd zijn en die het allemaal makkelijk af gaat. Er wordt soms enthousiast, maar vaker zuchtend en steunend geploegd door te moeilijke teksten, met veel hulp. Bij de ene helft vonkt wat, nu en dan. Bij de andere helft wordt B gezegd waar A ooit begonnen was. Er wordt gestreden en gecapituleerd. Er wordt een Matrix in stand gehouden.
Dit theater leidt de aandacht weg van de pyramide die onder de grond ligt, de stenen, de inscripties. De oude kasten liggen vol versleten boeken. Ze liggen er functioneel te zijn en te ondermijnen. De echte pyramide ligt verstopt in die kasten en in de kleine lokalen.
Maar dit verborgen gymnasium, het gymnasium onder het gymnasium, is overal. Het is de denkbeeldige top die de fictie van de onsterfelijke ziel levend houdt in de diepste regionen. Het is de nutteloze elite die het mainstream onderwijs nodig heeft om zich tegen af te zetten. Het is een zoldertje waar volkse topsport wordt bedreven. Het is de slecht bezochte kerk en museum die het dorpsgezicht bepalen. Het is de nieuwe top die opduikt als de top eraf wordt gehaald: atheneum, algemeen vormend onderwijs, opleiding tot flexibele beroepskracht. Over blijft een alombeleden doel dat niet kan worden waargemaakt, een noodzakelijke en onmogelijke idealisering.
Het is monument van de dood in het leven en van het leven in de dood. Allemaal hopen we dat er rond het gebalsemde lijk goudschatten worden gevonden, daarom heffen we het voorlopig niet op.
Beide gymnasia, het stenen gebouw en de woekerende droom, het bovengrondse en ondergrondse gymnasium, roepen elkaar op en strijden tussen leven en dood. Als het gymnasium blijft bestaan is dat niet omdat we het graag willen, maar omdat het logisch is, zo logisch als de pyramidale structuur van onze samenleving.
De samenleving kan functioneren door idealiseringen, door zichzelf te produceren als idealisering, werkelijk of idealiter. Maar precies daardoor 'is' de samenleving er. De structuur zou je kunnen zien als een pyramide, een stenen monument van lang geleden waarin een dode wordt geconserveerd, waarin de dood als monument in het leven wordt gepresenteerd, en het leven in een dood omhulsel.
We willen als moderne mensen af van dat stenen geval, dat gymnasium. Maar ineens duikt het weer op, in allerlei onzuivere varianten, geen gymnasium maar witte burcht, technasium, statusschool, afdeling. Het zit blijkbaar verankerd in onze dromen en idealen.
Misschien heb ik al teveel van onze gymnasia gezien om nog te denken dat het echte scholenl met eeuwigheidswaarde zijn. Het gymnasium is een diffuus fenomeen dat komt en gaat, slinkt en groeit. Het vlamt op, is er bijna niet meer, houdt zich staande. Maar het is nooit helemaal weg. Het is iets waarmee we moeten leren leven. 'We', ook de klassieke idealisten en de tegenstanders. Allebei willen ze zuiveren en opruimen. Ze willen verhelderen, vergroten, verstevigen, doorpakken.
Het probleem voor die idealisten en tegenstanders is dat het gymnasium moeilijk grijpbaar is. Er zitten lang niet altijd topleerlingen met topresultaten, die gemotiveerd zijn en die het allemaal makkelijk af gaat. Er wordt soms enthousiast, maar vaker zuchtend en steunend geploegd door te moeilijke teksten, met veel hulp. Bij de ene helft vonkt wat, nu en dan. Bij de andere helft wordt B gezegd waar A ooit begonnen was. Er wordt gestreden en gecapituleerd. Er wordt een Matrix in stand gehouden.
Dit theater leidt de aandacht weg van de pyramide die onder de grond ligt, de stenen, de inscripties. De oude kasten liggen vol versleten boeken. Ze liggen er functioneel te zijn en te ondermijnen. De echte pyramide ligt verstopt in die kasten en in de kleine lokalen.
Maar dit verborgen gymnasium, het gymnasium onder het gymnasium, is overal. Het is de denkbeeldige top die de fictie van de onsterfelijke ziel levend houdt in de diepste regionen. Het is de nutteloze elite die het mainstream onderwijs nodig heeft om zich tegen af te zetten. Het is een zoldertje waar volkse topsport wordt bedreven. Het is de slecht bezochte kerk en museum die het dorpsgezicht bepalen. Het is de nieuwe top die opduikt als de top eraf wordt gehaald: atheneum, algemeen vormend onderwijs, opleiding tot flexibele beroepskracht. Over blijft een alombeleden doel dat niet kan worden waargemaakt, een noodzakelijke en onmogelijke idealisering.
Het is monument van de dood in het leven en van het leven in de dood. Allemaal hopen we dat er rond het gebalsemde lijk goudschatten worden gevonden, daarom heffen we het voorlopig niet op.
Beide gymnasia, het stenen gebouw en de woekerende droom, het bovengrondse en ondergrondse gymnasium, roepen elkaar op en strijden tussen leven en dood. Als het gymnasium blijft bestaan is dat niet omdat we het graag willen, maar omdat het logisch is, zo logisch als de pyramidale structuur van onze samenleving.
donderdag 11 april 2013
Filosofisch gebaar
Stel, je neemt het weer op voor het schuldgevoel, nadat het enige tijd van het filosofische toneel verdwenen leek. Dan maak je een gebaar dat aankomt. Een gebaar in zijn originele setting, waar het gebaar de hele kosmos symboliseert.
Een belangrijke aanwijzing daarvoor is dat er uit diverse hoeken ineens filosofen opduiken die het ook opnemen voor het schuldgevoel. Niet alleen Coen Simon, ook Simon Critchley en wie weet nog meer binnenkort. Het neemt de trekken aan van een tijdgeest, iets dat blijkbaar in de lucht hing.
Bijzonder aan een gebaar dat vooruitloopt op de tijdgeest is dat het in feite hangt tussen die tijdgeest en de suggestie van een volledig vacuüm. Eerst was er helemaal niets, niets van schuldgevoel. Later deelt iedereen, mede onder invloed van de filosofische gebarenmakers, de erkenning van het belang van het schuldgevoel.
Die filosoof met zijn gebaar weet zelf waarschijnlijk wel dat deze tijdgeest plaatsmaakt voor de volgende. Anders is het geen tijdgeest. Zijn gebaar is alleen maar mogelijk voorzover het tegelijk vooruitloopt op een volgende tijdgeest. Daar wordt dan het schuldgevoel weer ingewisseld voor iets anders. Waarschijnlijk wordt dat weer een revival van een of ander nietzscheanisme.
De charme van het gebaar is nu juist dat het dit allemaal niet uitsluit. Het is maar een schijnbaar gebaar. Schuldgevoel, tijdgeest, de filosoof die iets aankondigt dat in de lucht hangt: het is virtueel geld dat even opflitst en de aandacht trekt, waardoor de anderen via de achterdeur hun slag kunnen slaan of lekker wat zieken ('DDos').
Een belangrijke aanwijzing daarvoor is dat er uit diverse hoeken ineens filosofen opduiken die het ook opnemen voor het schuldgevoel. Niet alleen Coen Simon, ook Simon Critchley en wie weet nog meer binnenkort. Het neemt de trekken aan van een tijdgeest, iets dat blijkbaar in de lucht hing.
Bijzonder aan een gebaar dat vooruitloopt op de tijdgeest is dat het in feite hangt tussen die tijdgeest en de suggestie van een volledig vacuüm. Eerst was er helemaal niets, niets van schuldgevoel. Later deelt iedereen, mede onder invloed van de filosofische gebarenmakers, de erkenning van het belang van het schuldgevoel.
Die filosoof met zijn gebaar weet zelf waarschijnlijk wel dat deze tijdgeest plaatsmaakt voor de volgende. Anders is het geen tijdgeest. Zijn gebaar is alleen maar mogelijk voorzover het tegelijk vooruitloopt op een volgende tijdgeest. Daar wordt dan het schuldgevoel weer ingewisseld voor iets anders. Waarschijnlijk wordt dat weer een revival van een of ander nietzscheanisme.
De charme van het gebaar is nu juist dat het dit allemaal niet uitsluit. Het is maar een schijnbaar gebaar. Schuldgevoel, tijdgeest, de filosoof die iets aankondigt dat in de lucht hangt: het is virtueel geld dat even opflitst en de aandacht trekt, waardoor de anderen via de achterdeur hun slag kunnen slaan of lekker wat zieken ('DDos').
Abonneren op:
Posts (Atom)
Beloofd en verteld - Overdenking op Prinsjesdag
Een prominent kenmerk van de (extreem-)rechtse wind is de samenzwering. Ze zijn altijd met zijn drieën en zweren samen tegen ook weer drieën...
-
Beste Coen, Meestal word ik getroffen door de gesprekken aan de ronde tafel naast de mijne, terwijl ik altijd aan de andere tafel ga zitten....
-
Zei ik luciditeit, in de vorige blogs van deze serie? Daar moet ik toch nog eens ernstig over nadenken. Luciditeit heeft iets met licht te m...
-
Het was me weer een sprint vandaag. Van Kwiatkowski verwacht je kracht gepaard aan slimheid en ervaring. Maar hij ging in het groepje met tw...