Waar zou Agamben staan in deze controverse, als hij zich erover had uitgesproken? Onze interpretatie van Infancy and History had ons gebracht bij een visie op gezag als iets dat berust op taal, waarbij de ervaring op een problematische manier in het spel is, op een experimentum linguae. Daarnaast is ook Agambens beschouwing over spel en rituelen voor ons probleem van belang, omdat we opvoeding langs deze weg kunnen zien als iets dat ons verbindt met geschiedenis, dus indirect ook met het messianisme dat wellicht de kern vormt van Agambens filosofie, die daarin Walter Benjamin volgt.
Misschien kunnen we deze route al in een provisorische formule vatten: onderwijs is een koppeling tussen opvoeding en leren. Via spel en ritueel wordt het kind betrokken in de overgang naar volwassene, wat in de kern een politiek leven is.
Van Arendts visie op onderwijs onderscheidt Agamben zich door zijn nadruk op spel en leren. Arendt ziet daar niets in, omdat het kinderen afleidt van de doelen die ze al lerend moeten nastreven. Het lijkt dan ook niet minder dan consequent dat Agamben uitkomt bij een opvatting van leren als een spel met middelen zonder doel. Daarmee onderscheidt hij zich van Biesta, die wel spreekt van existentiële ontmoeting, maar flinke kritiek heeft op het centraal stellen van leren en op middelen, en de doelgerichtheid weer wil invoeren.
Betekent dit, dat we met Agamben automatisch terechtkomen bij een bevestiging van de huidige dominante onderwijspolitiek, waarin uitsluitend over middelen wordt gesproken en niet over inhoud en doelen? Dat wil ik in deze blog verder uitzoeken.
Agamben komt zoals we zagen bij zijn idee van middelen zonder doel uit via Benjamin. Een van de problemen van de politiek is dat het recht verdwijnt als onafhankelijke instantie en opgaat in de politieke economie. De politiek schept echter zijn eigen mogelijkheid om het recht steeds opnieuw te bepalen via de uitzonderingstoestand. De soeverein treedt daarmee buiten de wetten en geeft zichzelf een kans die opnieuw te bepalen. Dat proces kan worden geïntensiveerd door het leren, waarin het recht steeds opnieuw wordt losgemaakt van zijn (schijnbaar) inherente doelgerichtheid en anders kan worden gezien. In het leren manifesteert de politieke soevereiniteit zich dus als gebruik van middelen zonder doel.
Maar in Agambens filosofie vinden we de idee van middelen zonder doel ook langs andere wegen. Zo draait de hele Homo Sacer-serie om de tegenstelling tussen het politieke leven (bios) en het 'naakte leven' (zoè), het biologische leven, het leven als zodanig, los van elke ethische of juridische status, waarbij Agamben vooral verwijst naar Aristoteles en Foucault. Steeds wanneer het leven zich politiek organiseert, bijvoorbeeld in de klassieke drieëenheid volk-staat-territorium, scheidt het 'naakt leven' af, met name in de kampen, waarbinnen het recht niet geldt. Politiek manifesteert zich hier als levensvorm, een manier van leven waarin de vorm zelf zich niet onderscheidt van het leven, maar waarbij dat leven dus steeds opnieuw gesplitst wordt in bios en zoè. Ook hier kun je spreken van middelen zonder doel, omdat het doelgerichte, georganiseerde leven (zoals Aristoteles dat opvatte) steeds verschijnt binnen een omvattendere eenheid, de Foucauldiaanse biopolitiek.
Agamben voert zijn uitdrukking 'middelen zonder doel' bovendien terug op Kants beroemde formulering 'doelgerichtheid zonder doel' in zijn Kritik der Urteilskraft. Agamben geeft aan deze volgens hem 'duistere' formulering een bijzondere draai door hem uit te werken via Benjamins filosofie van het gebaar.
Bij de westerse bourgeoisie heeft het gebaar in de negentiende eeuw elke betekenis verloren. Het gaat voortaan alleen nog om moraliteit in de zin van handelingen die in hun functionaliteit en effectiviteit worden bezien. Toch is het gebaar niet verdwenen uit onze cultuur en ons straatbeeld:
What is most extraordinary is that after these disorders [de tics zoals beschreven door Gilles de la Tourette, as] had been observed in thousands of cases from 1885 onwards, there is practically no further record of them in the early years of the twentieth century - until the winter's day in 1971 when Oliver Sacks, walking through the streets of New York, saw what he believed were three cases of Tourettism within the space of a few minutes. One of the hypotheses that can be constructed to explain this disappearance is that ataraxy, tics and dystonia had, in the course of time, become the norm, and that beyond a certain point everyone had lost control of their gestures, walking and gesticulating frenetically. This, at least, is the impression one has in looking at the films that Marey and Lumière began to make in those very years. (Infancy and History, p.151)Agamben ziet het gebaar als 'the display of mediation, the making visible of a means as such' (155), en daarmee als een opening, wellicht zelfs de opening bij uitstek, tot de politiek, die hij bepaalt als 'the sphere of pure means, which is to say of the absolute and total gesturality of human beings'.
Met Arendt en Biesta in ons achterhoofd moet het niet al te moeilijk zijn deze politieke filosofie toe te passen op het onderwijs. Wat zich daar voordoet als doelgerichtheid is in feite een ritueel dat kinderen omvormt tot volwassenen. Maar volwassenen zijn allerminst de doelgerichte wezens die we zo graag in hen zien. Ze zijn politiek inzoverre als ze zich bewegen in de sfeer van middelen zonder doel, in een levensvorm.
Zoals ik eerder opperde moeten we die levensvorm niet zien als een moreel of esthetisch opgevatte levenskunst. Het is opmerkelijk dat Agamben voor zijn verheldering van het gebaar verwijst naar de boeken van Deleuze over film, precies de boeken waarover onderwijsfilosoof Kees Meijlink als student schreef. Films zijn 'beelden in beweging', images-mouvements. Agamben wil deze visie nog uitbreiden door niet meer te spreken van beelden - die roepen altijd de associatie van iets statisch op - maar van gebaren. Films doen dat door de ban te breken van beelden, beelden die dingen en mensen in hun ban houden, en te leiden naar de sfeer van gebaren.
Het is met Agamben in de hand dus mogelijk om de onderwijsfilosofie van Meijlink te bevrijden van morele en esthetische associaties en te leiden in de richting van het gebaar. Dat kan ik illustreren met het citaat van Epictetus waarmee ik mijn bespreking van Meijlink afsloot:
Bedenk dat je als een toneelspeler een rol hebt te vervullen in een toneelstuk, dat de dichter voorschrijft. Wil hij een kort stuk, dan is het kort. Wil hij een lang stuk, dan is het lang. Geeft hij je de rol van bedelaar, speel hem dan goed, net als een kreupele of een vorst of een gewoon burger. Jouw taak is het de rol goed te spelen. De rol kiezen is het werk van een ander. (Epictetus, gecit. in Meijlink, p.162)Agamben reageert niet op dit citaat, maar bespreekt een visie van de Romeinse filosoof Varro, die uitlegt wat we onder een gebaar moeten verstaan:
A person can make [facere] something and not enact [agere] it, as a poet makes a play, but does not act it (agree in the sense of playing a part); on the other hand the actor acts the play, but does not make it. So the play is made [fit] by the poet, but not acted [agitur] by him; it is acted by the actor, but not made by him. Whereas the imperator (the magistrate in whom supreme power is invested) of whom the expression res gerere is used (to carry something out, in the sense of taking it upon oneself, assuming total responsibility for it), neither makes nor acts, but takes charge, in other words carries the burden of it [sustinet]. (Agamben, Inf. 154, Varro, De Lingua Latina, VI, 77)Gebaar, gesture, il gesto, is een vorm van res gerere, het dragen van de last van het toneelstuk of de film, wat je niet kunt reduceren tot de rol van schrijver of acteur.
Je kunt via de begrippen verantwoordelijkheid (Arendt) en onderwijs geven deze filosofie van het gebaar toepassen op het onderwijs. Wat maakt het voor verschil? En leidt zo'n toepassing niet tot een nieuwe moralisering en esthetisering van het onderwijs, iets wat Agamben zeker niet voorstaat?
Het verschil zit hem in de doelgerichtheid. Onderwijs wordt altijd opgevat als een vorm van poièsis of praxis (Aristoteles), van productie of van handelen, instrumenteel handelen met het oog op een doel of de directe realisering van een doel zonder de middelen daarbij in ogenschouw te nemen. Agamben:
What is new, however, is the identification, along with these, of a third kind of action: if doing is a means in sight of an end and praxis is an end without means, gesture breaks the false alternative between ends and means that paralyses morality and presents means which, as such, are removed from the sphere of mediation without thereby becoming ends. (Agamben, Inf., p.154-55)De moraliteit waarvan hier sprake is, is dus niet een moraal die als doel aan het handelen wordt opgelegd of als oordeel erbij wordt gevoegd. Het gaat om ethos in de zin van Aristoteles, maar dan bemiddeld via de platoonse idee, die je volgens Agamben moet opvatten als een 'constellatie waarin verschijnselen bijeengebracht zijn in een gebaar' (p.153), en dus zeker niet als een statisch archetype.
Laat ik eens, in plaats van een uitgebreid uitvoeringsprogramma te bedenken, de zaak proberen kort te sluiten. Misschien wordt het tijd dat we het onderwijs niet meer proberen te hervormen, noch proberen hervormingen tegen te houden. Het gaat niet om die hervormingen zelf, noch om het vertrouwen dat we hebben in de middelen dat ze zullen leiden tot het gewenste doel. Het gaat om het dragen van het onderwijs, het gaat erom dat we het op ons nemen, in verantwoordelijkheid.
Misschien mag ik uit het Varro-citaat, althans de verklarende toevoeging van Agamben - in parenthese -, de term assumptie naar voren halen en een link leggen met wat ik altijd als een intrigerende passage in de filosofie van Michail Bachtin heb beschouwd:
“One can live in aesthetic being, and there are those who do so, but they are other human beings and not I myself. [...] I shall find only a double of myself, only someone pretending to be me. All I can do in it is play a role, i.e., assume, like a mask, the flesh of another - of someone deceased.” (M.M. Bakhtin, Toward a Philosophy of the Act)Het gaat er dus niet om dat ik in het gebaar mezelf ben. Ik neem de rol op me alsof ik acteur ben, in assumptie. Maar ik ben evenzeer de schrijver als de acteur, en draag beide rollen in een leven dat niet esthetisch is maar moreel. Tot dit morele leven is echter geen directe, onmiddellijke toegang mogelijk, bijvoorbeeld volgens een taak of een doel. Je zou misschien moeten zeggen, met een term uit Agambens Paulus-commentaar, dat dit morele leven een leven is 'alsof niet' (hoos mè), een leven alsof ik niet samenval met de rol die ik gedwongen ben te spelen.
Het morele bestaan is een dragen, een op zich nemen, van het esthetische bestaan, van mijn rol als leraar in een klas, of in een andere rol. Je zou ook kunnen zeggen dat het om een liefdevolle acceptatie van het onderwijs gaat zoals het is, in zijn beweeglijkheid en feilbaarheid, van mezelf als ander en van de ander die mijn rol voor zichzelf opeist.
Met dit laatste motief, degene die mijn rol als de zijne claimt, voegt Bachtin een politiek motief in dat in het Westen minder bekend is, dat van de samozvanets (valse claimer). Hiermee wordt verwezen naar personen die zich uitgaven voor de zoon en erfopvolger van Ivan de Verschrikkelijke, en van wie 'Pseudo-Dimitri I' de enige was die korte tijd werkelijk geregeerd heeft. Verbind je dit aan het Varro-citaat hierboven, dan kun je uiteraard denken aan de 'imperator', de politieke soeverein aan wie het leiderschap wordt toegekend. Maar vals of niet, het gaat om een moreel-politieke verantwoordelijkheid die bestaat in res gerere en die in de moderne democratische samenleving aan alle volwassenen toekomt.
In volgende blogs zal ik proberen deze filosofie van het gebaar nauwer op het onderwijs te betrekken.
Valse Dimitri I
Geen opmerkingen:
Een reactie posten