donderdag 5 mei 2016

De beschouwende kracht van Riemke Leusink

In het bulletin van de Vereniging voor Classici Nederland stond de rede afgedrukt van rector Riemke Leusink over het belang van de klassieken. Die rede ga ik niet voor u samenvatten, lees zelf maar via deze link. Wel wil ik graag vertellen dat ik bij het lezen onder de indruk raakte. Dan moet ik ook uitleggen waarom, en ik moet tevens een poging wagen er een gedachte aan te wijden om er mijn voordeel mee te doen, ook al in het kader van mijn blogserie over gezag in het onderwijs.

Wat ik aan de rede goed vond was de lucide analyse van het belang van klassieken in de context van een bredere visie op onze samenleving en het onderwijs. Bij breedheid verval je al snel tot allerlei opsommingen. Zo niet rector Leusink. Zij wijst genadeloos een pijnlijk punt aan in onze cultuur dat van beslissende invloed is op het onderwijs. Die cultuur is namelijk doortrokken van de plicht om gelukkig te worden, een plicht die door de ouders wordt verwoord en die de kinderen gretig overnemen.

Nu heb ik ook, bijvoorbeeld van de universiteit, te horen gekregen dat de belangrijkste eigenschap waarover studenten moeten beschikken juist het omgaan met tegenslagen is. Nu hoeft dat helemaal niet in strijd te zijn met de plicht om gelukkig te worden. Je kunt alleen maar vat krijgen op het geluk door iets te doen met de tegenslagen die je nu eenmaal vaak ondervindt. Maar ouders werken hun opdracht aan hun kinderen anders uit. Ze gedragen zich als curling-bezemers en helikopterouders, dat wil zeggen vooral afwerend. In termen van LaCapra (zie mijn vorige blog) zijn ze dus vooral bezig met acting-out en niet met rouwarbeid.

Nu snap ik best dat Leusink vervolgens een nieuw doel formuleert en te rade gaat bij de ingenieurs van de ziel om die doelen te realiseren. Dan kun je rationeel aan het werk, en is de kans op succes, en dus op geluk, groter dan wanneer je werkeloos toekijkt. Ze blijft daarmee ook nog eens binnen de kaders van de ethiek van Aristoteles. Gelukkig zijn is goed functioneren, en daarvoor moet je in de vorming bij kinderen deugden ontwikkelen, voortreffelijke eigenschappen.

Toch heb ik enkele redenen om niet te snel mee te gaan in deze aantrekkelijke uitweg. Die heeft te maken met het werk en de doelen. Als we filosoof Giorgio Agamben geloven, is de filosofie van Aristoteles iets gecompliceerder dan vaak wordt aangenomen. Vaak denken we dat Aristoteles voorstander was van hard werken om het zijn, gedacht als mogelijkheid (dunamis), om te vormen naar het zijn als realisering (energeia). Echter, het probleem is dat de realisering in de zin van een goede daad niet het echte doel kan zijn van de vorming. Wat je daar kunt bereiken is de habitus of hexis, de instelling die kan leiden tot goede daden, maar waarvoor geen garantie bestaat.

Met andere woorden, het doel van de vorming is niet het succes, niet de realisering, maar eerder een soort mogelijkheid. En de mogelijkheid dat iets gebeurt houdt tevens de mogelijkheid in dat het niet gebeurt. In een bepaalde zin is de vorming dus geen doelgerichte arbeid, maar juist het omzetten van doelen in mogelijkheden, die een manier zijn om iets niet te realiseren. Agamben zou zeggen: in het werk komt een essentiële inoperosità aan het licht, onwerkzaamheid.

Dit lijkt een gezochte filosofische redenering. Maar we begrijpen nu wel beter waarom ook in het betoog van Leusink voortdurend die 'onwerkzaamheid' aan de oppervlakte komt. Bij de klassieke talen doe je frustrerende ervaring op. Je moet met Douwe Bob slow down. Je stuit op onbeantwoordbare vragen. Uiteraard hopen we dat leerlingen juist sterker worden als ze deze ervaringen opdoen. Maar het verklaart ook waarom er maar zo weinig leerlingen deze uitdaging aangaan en waarom ouders meteen in actie komen als hun kinderen laag scoren.

Je kunt natuurlijk die ouders oproepen om eens goed na te denken over hun tegenstrijdige wensen. Kinderen moeten gelukkig worden maar ook gevrijwaard worden van de middelen om dat doel te realiseren. Maar feit is dat die ouders gezag hebben over hun kinderen en ook, via hun kinderen, via de politiek en rechtstreeks, over het onderwijs.

In die zin is er dus zeker geen gezagscrisis. Dat is misschien wel de wrange maar heldere vrucht van Leusinks analyse. Plichten, claims, doelen en ervaringen komen aan alle kanten op. Professionals wringen zich in allerlei technische bochten om de kloven te dichten. Steeds meer gezag, steeds meer ook de uitschakeling van dat gezag.

Docenten moeten, volgens onderwijsfilosoof Gert Biesta, virtuozer worden, risico's nemen en doelen stellen. Maar misschien is de belangrijkste deugd wel, zoals Agamben het verwoordt, de habitus zelf, opgevat als 'levensvorm'. Het is geen competentie die bij een persoon of een ding hoort, maar het 'gebruiken' van het zijn, van het leven zoals het geleefd wordt. Misschien moeten we dus geen actie ondernemen (iedereen doet dat al voortdurend) maar het landschap van het onderwijs, terwijl we er middenin staan, beschouwen en erover nadenken.

Daarom spreekt die rede van rector Leusink me aan, dat vind ik belangrijk in wat ze gezegd heeft.

http://img4.onthesnow.com/image/gg/16/stunning_mountain_panorama_kaprun_summer_167649.jpg

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Dit is geen provocatie

Filosofen zijn er om ons uit te dagen. Het resultaat is wel vaak dat ze aan de kant staan van de goedkope uitdagers, de fascisten. Ze dagen ...