Bij alles wat er nu gezegd wordt over de aanslagen in Parijs is het moeilijk er iets bij te leggen. Wel kan ik er iets uithalen wat me trof. Misschien juist doordat het me in zekere zin niet betrof. Het grootste raadsel van de aanslagen is wat mij betreft dat de nieuwste wending van de tactiek der terroristen, het feit dat ze hun aanslagen niet richten op de ongedifferentieerde massa, maar op tekenaars, juist niet op hen gericht lijkt.
Op dat idee werd ik gebracht door de arabist Halim El Madkouri (Volkskrant, 10 januari): 'De keuze voor de eenzame jihad stoelt op het feit dat hij betrekkelijk eenvoudig en goedkoop is uit te voeren en op zijn mobiliserende kracht voor andere jonge moslims.' Het zijn die jonge moslims voor wie de drie van Parijs een heldenrol kunnen vervullen die uitnodigt tot imitatie.
Alle commentaren over de vrije meningsuiting lijken aan dit motief voorbij te gaan. De vijand is geen vijand omdat hij een bepaalde morele grens heeft overschreden, maar omdat de aanval op hem symbolische betekenis heeft voor de potentiële medestrijders. Het is in dit verband allerminst uitgesloten dat ook de jihadi's zelf grijpen naar middelen die ze bij de tegenstander veroordelen. Je kunt dit wegzetten als willekeur, maar vergeet niet dat willekeur een noodzakelijk element vormt van het terrorisme, en tot op zekere hoogte deel uitmaakt van rationele strategieën.
Een andere vraag is wat het voor ons betekent dat we in feite ongeadresseerd worden aangevallen. Is de kreet 'Je suis Charlie' niet een instinctieve afweerreactie op dit onverdraaglijke gegeven, alsof we liever geadresseerd waren aangevallen? Is de aanval op Parijs door ons niet allereerst een aanval op ons narcisme, vanuit ons onbewuste, verdrongen oogpunt als het ware? Niet dat het de terroristen ook maar ene moer zal interesseren, maar voor onszelf lijkt het wel gezond enige aandacht te besteden aan deze mogelijkheid.
Zo lanceer ik ook dit geleg weer ongeadresseerd de wereld in, als een andere versie van de uitspraak: voor allen en niemand. Met dit verschil dat iemand die leest zich alsnog geadresseerd kan voelen. Daarmee verbergt hij voor zichzelf dat ongehoorde gegeven dat iemand de wetten van de dialoog met voeten treedt, de wet dat we ons tot een persoon richten.
En toch is deze andere wet, deze overschrijding van de adressering, niet zonder belang voor de vrije meningsuiting. De openbaarheid waarin we moeten kunnen zeggen wat we willen is ermee gediend dat we ons niet al te direct, niet onmiddellijk, aangesproken voelen. Adressering, een al te direct gevoel te worden geadresseerd, leidt tot korte lontjes en uitholling van de vrije meningsuiting.
Middelen die we naast de dialoog nodig hebben zijn immunisering, zelfanalyse en analyse van het terrorisme.
zondag 11 januari 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Beloofd en verteld - Overdenking op Prinsjesdag
Een prominent kenmerk van de (extreem-)rechtse wind is de samenzwering. Ze zijn altijd met zijn drieën en zweren samen tegen ook weer drieën...
-
Beste Coen, Meestal word ik getroffen door de gesprekken aan de ronde tafel naast de mijne, terwijl ik altijd aan de andere tafel ga zitten....
-
Zei ik luciditeit, in de vorige blogs van deze serie? Daar moet ik toch nog eens ernstig over nadenken. Luciditeit heeft iets met licht te m...
-
Het was me weer een sprint vandaag. Van Kwiatkowski verwacht je kracht gepaard aan slimheid en ervaring. Maar hij ging in het groepje met tw...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten