De koning luistert met zijn vrouw en met zijn moeder naar de David Kweksilber Big Band. Hij is zo nu en dan vol in beeld, en met hem zijn vrouw en zijn moeder. Ze kijken naar het gebeuren. Ze zijn flink ontroerd door wat zich daar afspeelt. Maar ze zijn ook weer niet zo ontroerd dat ze niet af en toe de andere kant op kijken. Ze zijn net gewone mensen. Ze kijken bovenmenselijk naar het vertoonde maar ook weer menselijk. De dochter van de koning had ook al zo gekeken naar het vertoonde, eerder op de dag. Ze swingde mee met muziek maar hield tegelijk haar gezicht in balans tussen vreugde en waardigheid. Een natuurtalent, bewust van haar bestemming. Het orkest speelt voor de koninklijke familie. Het is te zien dat het extra zijn best doet. Anders zien we het orkest nooit op televisie, maar nu het wel op televisie is moet het zijn kans grijpen en extra zijn best doen. En dat is te zien ook. Guus Janssen knikt af en toe met zijn hoofd van pure vreugde, of omdat hij het orkest daarmee aanwijzingen geeft. Zijn glimlach verraadt pure speelvreugde. De belichting is schemeroranje. Het is feest, het is zijn feestje, van de koning. Hij is in zijn rol gegroeid. Kijk eens hoe serieus hij kijkt. De koningin naast hem glimlacht. Prinses Beatrix is gepokt en gemazeld in dit soort dingen. Maar tegelijk weet iedereen hoezeer ze hiervan geniet, van dit soort dingen. Iedereen onderschat haar kennis. Maar die heeft ze dus wel degelijk. Het is heerlijk om de koning en koningin te ontmoeten en met hen te spreken. Dat overkwam gisteren iemand, de voetbaltrainer. Hij mocht eigenlijk niet vertellen hoe heerlijk het koningspaar is, leuke mensen. Natuurlijk, het is ook heerlijk om op te treden voor de televisie, voor het hele land, zegt de dirigent van de David Kweksilber Band. Die kans krijg je niet altijd. Wat een disbalans, tussen de eenmaligheid van dit optreden en het vaker bezoeken van dit soort evenementen door het koningspaar. Maar ze laten zich niet kennen. Aan hun gezichten is niet te zien hoe algemeen dit evenement voor hen is, hoezeer het tot hun werk behoort. Het is eenmalig, het is uniek. En wij zijn getuige hiervan, van deze koning met zijn verjaardag. Het is ook een beetje onze verjaardag, een dag voor ons allemaal.
maandag 27 april 2015
Het vroegtijdige sterven van de democratie
Het is de vraag of we de democratie niet moeten afschrijven.
Ik leg deze vraag maar bij u neer, want zolang we de democratie nog hebben mag je dat soort vragen stellen en breng ik u ook niet in gevaar door u uit te lokken tot kritische stellingnames.
Zelf zit ik de laatste tijd iets meer op het spoor van de zijnsaffirmatie dan van de kritiek. Zo kun je de kritiek in een beweging mee door affirmeren en hoef je niet voor bepaalde grenzen halt te houden die je zelf hebt getrokken, zoals Kant. Inmiddels praat ik graag over alles, ook het Ding an sich. Zolang het nog kan, dus.
Is het erg dat de democratie kopje onder gaat, de democratie die toch al verzandde in technocratie en populisme? Nou, dat weet ik nog niet, maar de waarde van de democratie kun je niet afmeten aan zijn zuiverheid. De democratie is nooit zuiver geweest. Vandaar dat Derrida liever sprak van de toekomstige democratie dan van de huidige. Maar nu dus die heel andere vraag of de democratie nog wel toekomst heeft.
De bedreigingen van de democratie hoef ik u niet te schilderen. Een opsomming moet volstaan: de opkomende totalitarismen, kleinschalig en grootschalig (Rusland, China), de politiemachten, armoede, Islam, de uitbreiding van toezicht (panoptisme), de banken, onbekwame politici, oorlogsdreiging, de technologische vooruitgang, domheid, dat soort dingen dus.
Toch zijn er twee of drie motieven die misschien aan uw aandacht ontsnappen. Ik heb behoefte ze even te noemen. In China worden tegenwoordig modelburgers gekweekt door het gebruik van social media te koppelen aan kredietwaardigheid. Een geniale uitvinding, want zo bespaar je de overheid en de burger een hoop politie. Uiteraard is dit beleid vooral mogelijk door technologie. Maar even briljant is dat de controle wordt gekoppeld aan de verlangens der burgers: het verlangen met elkaar oneindig te beppen, waarvoor je dan weer krediet nodig hebt. De uitvinding was in feite eerder al geïntroduceerd door Amazon, maar wordt (tenminste voor de begrijpende buitenstaanders) nadrukkelijker gepolitiseerd.
Het tweede motief is moreel van aard. Waar de burgers op Europa afkomen leidt dat niet alleen tot humanitaire rampen maar wordt ook een klemmend beroep gedaan op onze gastvrijheid. Binnen de Europese democratieën bestaat daarvoor steeds minder ruimte omdat de burgers ongestoord willen genieten van hun zegeningen en elkaar dat ook gunnen. Daarnaast vragen andere problemen, zoals de milieuverpesting, steeds meer om een moreel antwoord omdat de democratieën het laten afweten. Sauvons l'honneur, de ondergang van de mensheid accepteren, maar dan wel met opgeheven hoofd.
Het derde motief is onze uitgeblustheid. Het interesseert ons eigenlijk niet of we in de gaten worden gehouden en of de wereldproblemen actief tegemoet worden getreden. Of, nog cynischer, we accepteren dat die problemen niet worden opgelost, zolang we maar democratisch blijven.
Koppel je die motieven aan elkaar, dan moet je je weer gaan verdiepen in manieren om de problemen op te lossen. Dat zou eens kunnen beginnen met het herlezen van Rousseau. Hij is toch een van de heruitvinders van de democratie. Hij schreef over de zaken die absoluut van belang kunnen zijn voor een analyse van de kracht én van de problemen van de democratie: gelijkheid, medelijden, opvoeding en algemene wil. Maar minstens zo belangrijk is dat we die thema's verbinden met de ervaring van het authentieke individu. Ons verlangen ons authentiek te uiten ligt ten grondslag aan de vrijheid van meningsuiting, ons verlangen naar erkenning als uniek persoon en ons vertrouwen in de goede mens.
Een tweede schrijver die we zouden moeten lezen is Anton Makarenko (Rusland 1888-1939). Een hartstochtelijk bewonderaar van Rousseau. Hij is een pedagogische held. Niet alleen schreef hij romans, maar hij verzon ook een methode om jeugdige delinquenten te integreren in de samenleving. Hij werkte in de jaren '30 nauw samen met de geheime dienst en werd mede daardoor een van de belangrijkste ideologen van het stalinisme. Zijn ideeën en werk zijn op Internet makkelijk inzichtelijk voor wie Engels beheerst (voor de links, zie het Wikipedia-artikel).
Zo komen we langzaam bij de vraag: hoe kan het dat de democratie van meet af aan zichzelf realiseert door zichzelf om zeep te helpen? Waarin bestaat precies de 'auto-immuniteit' van de democratie? Misschien zijn we aan deze vragen nog lang niet toe. Maar wacht er niet te lang mee. Uw gedachten mag u voorlopig in alle vrijheid ontplooien, maar u heeft geen oneindig krediet meer.
Ik leg deze vraag maar bij u neer, want zolang we de democratie nog hebben mag je dat soort vragen stellen en breng ik u ook niet in gevaar door u uit te lokken tot kritische stellingnames.
Zelf zit ik de laatste tijd iets meer op het spoor van de zijnsaffirmatie dan van de kritiek. Zo kun je de kritiek in een beweging mee door affirmeren en hoef je niet voor bepaalde grenzen halt te houden die je zelf hebt getrokken, zoals Kant. Inmiddels praat ik graag over alles, ook het Ding an sich. Zolang het nog kan, dus.
Is het erg dat de democratie kopje onder gaat, de democratie die toch al verzandde in technocratie en populisme? Nou, dat weet ik nog niet, maar de waarde van de democratie kun je niet afmeten aan zijn zuiverheid. De democratie is nooit zuiver geweest. Vandaar dat Derrida liever sprak van de toekomstige democratie dan van de huidige. Maar nu dus die heel andere vraag of de democratie nog wel toekomst heeft.
De bedreigingen van de democratie hoef ik u niet te schilderen. Een opsomming moet volstaan: de opkomende totalitarismen, kleinschalig en grootschalig (Rusland, China), de politiemachten, armoede, Islam, de uitbreiding van toezicht (panoptisme), de banken, onbekwame politici, oorlogsdreiging, de technologische vooruitgang, domheid, dat soort dingen dus.
Toch zijn er twee of drie motieven die misschien aan uw aandacht ontsnappen. Ik heb behoefte ze even te noemen. In China worden tegenwoordig modelburgers gekweekt door het gebruik van social media te koppelen aan kredietwaardigheid. Een geniale uitvinding, want zo bespaar je de overheid en de burger een hoop politie. Uiteraard is dit beleid vooral mogelijk door technologie. Maar even briljant is dat de controle wordt gekoppeld aan de verlangens der burgers: het verlangen met elkaar oneindig te beppen, waarvoor je dan weer krediet nodig hebt. De uitvinding was in feite eerder al geïntroduceerd door Amazon, maar wordt (tenminste voor de begrijpende buitenstaanders) nadrukkelijker gepolitiseerd.
Het tweede motief is moreel van aard. Waar de burgers op Europa afkomen leidt dat niet alleen tot humanitaire rampen maar wordt ook een klemmend beroep gedaan op onze gastvrijheid. Binnen de Europese democratieën bestaat daarvoor steeds minder ruimte omdat de burgers ongestoord willen genieten van hun zegeningen en elkaar dat ook gunnen. Daarnaast vragen andere problemen, zoals de milieuverpesting, steeds meer om een moreel antwoord omdat de democratieën het laten afweten. Sauvons l'honneur, de ondergang van de mensheid accepteren, maar dan wel met opgeheven hoofd.
Het derde motief is onze uitgeblustheid. Het interesseert ons eigenlijk niet of we in de gaten worden gehouden en of de wereldproblemen actief tegemoet worden getreden. Of, nog cynischer, we accepteren dat die problemen niet worden opgelost, zolang we maar democratisch blijven.
Koppel je die motieven aan elkaar, dan moet je je weer gaan verdiepen in manieren om de problemen op te lossen. Dat zou eens kunnen beginnen met het herlezen van Rousseau. Hij is toch een van de heruitvinders van de democratie. Hij schreef over de zaken die absoluut van belang kunnen zijn voor een analyse van de kracht én van de problemen van de democratie: gelijkheid, medelijden, opvoeding en algemene wil. Maar minstens zo belangrijk is dat we die thema's verbinden met de ervaring van het authentieke individu. Ons verlangen ons authentiek te uiten ligt ten grondslag aan de vrijheid van meningsuiting, ons verlangen naar erkenning als uniek persoon en ons vertrouwen in de goede mens.
Een tweede schrijver die we zouden moeten lezen is Anton Makarenko (Rusland 1888-1939). Een hartstochtelijk bewonderaar van Rousseau. Hij is een pedagogische held. Niet alleen schreef hij romans, maar hij verzon ook een methode om jeugdige delinquenten te integreren in de samenleving. Hij werkte in de jaren '30 nauw samen met de geheime dienst en werd mede daardoor een van de belangrijkste ideologen van het stalinisme. Zijn ideeën en werk zijn op Internet makkelijk inzichtelijk voor wie Engels beheerst (voor de links, zie het Wikipedia-artikel).
Zo komen we langzaam bij de vraag: hoe kan het dat de democratie van meet af aan zichzelf realiseert door zichzelf om zeep te helpen? Waarin bestaat precies de 'auto-immuniteit' van de democratie? Misschien zijn we aan deze vragen nog lang niet toe. Maar wacht er niet te lang mee. Uw gedachten mag u voorlopig in alle vrijheid ontplooien, maar u heeft geen oneindig krediet meer.
maandag 20 april 2015
Fatsoen mensen, fatsoen
Fatsoen was echt zo'n thema van het CDA. Ze schrokken van de secularisatie, van het populisme ter extremistische zijde (L/R/M), van hun verlies en van hun eigen inhoudelijke leegte. Fatsoen was dan echt zo'n thema dat de leegte in een keer opvulde. Je kon alle onrust van Nederland samenvatten in die ene bezwering: fatsoen mensen, fatsoen!
Inmiddels beginnen ook de andere middenpartijen de voordelen te zien van deze bezwering en alles wat erbij in de buurt komt. Nog een stap verder en alles wat zichzelf beschaafd vindt gaat de oproep plaatsen.
Maar naast de verspreiding van deze geniale quasi-oplossing is er nog iets anders. Het kan zijn dat iemand ineens ziet wat er voor reële nachtmerriescenario's worden uitgevoerd en het echt niet meer weet. Ook dan klinkt ineens die kreet. Zoals bij Joris Luyendijk bij zijn interview waarin hij zegt geen oplossing te hebben. Wat natuurlijk niet kan, want het leven gaat door. En dan dus: fatsoen mensen, fatsoen!
Begrijp me niet verkeerd, begrijp Joris niet verkeerd. Fatsoen betekent niet dat de verzamelde ethici en cultuuromslagfilosofen de hoge kantoren moeten bestormen en zich lekker moeten laten uitbetalen. Quid pro quo. Fatsoen prima, maar wat staat ertegenover? Op die toon dus, dus niet.
Hoe dan wel?
Diverse opties, die kun je zelf bedenken. In het kort komt het erop neer om diverse opties te bedenken. Dat lijkt me de beste optie. En dan optie niet in de zin van de optiebeurs, maar van een denken dat nog dieper graaft, nog dieper zinkt en nog breder uitwaaiert dan de opties van de optiebeurs. Fatsoen is er een van. Maar we zijn nog niet eens begonnen het probleem te zien. Dan komt geloven, dan komt het onder begrip brengen. Dan komen de opties. Filosofen hoeven niet mee te doen, die zijn al afgeschreven. Laat de rest maar eens iets verzinnen.
Inmiddels beginnen ook de andere middenpartijen de voordelen te zien van deze bezwering en alles wat erbij in de buurt komt. Nog een stap verder en alles wat zichzelf beschaafd vindt gaat de oproep plaatsen.
Maar naast de verspreiding van deze geniale quasi-oplossing is er nog iets anders. Het kan zijn dat iemand ineens ziet wat er voor reële nachtmerriescenario's worden uitgevoerd en het echt niet meer weet. Ook dan klinkt ineens die kreet. Zoals bij Joris Luyendijk bij zijn interview waarin hij zegt geen oplossing te hebben. Wat natuurlijk niet kan, want het leven gaat door. En dan dus: fatsoen mensen, fatsoen!
Begrijp me niet verkeerd, begrijp Joris niet verkeerd. Fatsoen betekent niet dat de verzamelde ethici en cultuuromslagfilosofen de hoge kantoren moeten bestormen en zich lekker moeten laten uitbetalen. Quid pro quo. Fatsoen prima, maar wat staat ertegenover? Op die toon dus, dus niet.
Hoe dan wel?
Diverse opties, die kun je zelf bedenken. In het kort komt het erop neer om diverse opties te bedenken. Dat lijkt me de beste optie. En dan optie niet in de zin van de optiebeurs, maar van een denken dat nog dieper graaft, nog dieper zinkt en nog breder uitwaaiert dan de opties van de optiebeurs. Fatsoen is er een van. Maar we zijn nog niet eens begonnen het probleem te zien. Dan komt geloven, dan komt het onder begrip brengen. Dan komen de opties. Filosofen hoeven niet mee te doen, die zijn al afgeschreven. Laat de rest maar eens iets verzinnen.
zaterdag 18 april 2015
Toekenning van bestaan
Deze week had ik een bijzonder interessante discussie. Ik kreeg kritiek op een bewering in een blog dat de verdrevenen uit de stedelijke ruimte mogelijk niet zouden bestaan. Dat zou neerkomen op cynisme. Hoewel ik had gezegd dat die bewering een weergave was van Derrida's Spectres de Marx en gebruikt moet worden binnen een utopisch kader, kon ik er moeilijk omheen dat ik het bestaan van de verdrevenen niet uitdrukkelijk had bevestigd.
Mijn volgende move was het volgen van dit spoor. Hoe kun je het bestaan van mensen bevestigen zonder te stoppen met denken, zonder de filosofie op te geven? Ik heb voorgesteld het denkspoor van de existentiële fenomenologie weer op te nemen en te bekijken waarheen ons dat kan leiden. Sartre is mij in deze richting het meest vertrouwd. Interessant blijft deze figuur ook omdat hij zelf uit het publieke filosofische discours werd verdreven in de jaren '60, toen de nieuwe Nietzscheaanse mandarijnen braken met het subject. Daarna blijft Sartre zo nu en dan in die ruimte terugkeren, als een spook. Op mijn voorstel heb ik vooralsnog geen reactie gekregen. Wat niet uitsluit dat ik dat gewoon zelf een keer ga doen. Je kunt beginnen zonder een begin in essentialistische zin op te vatten, als 'archè' of 'principium'. Dat is de kern van de 'epochè' van Husserl, als ik me niet vergis. Het denken probeert dan na de toekenning van het bestaan door te denken in de richting van het zijn, de ethiek en wat al niet meer.
Maar ook bij de Nietzscheanen moet er toch genoeg aanleiding zijn tot toekenning van het bestaan. Is de kern van Nietzsche, vooral in zijn Ewige Wiederkehr, niet de affirmatie van het worden, een affirmatie die je nauwelijks nog als bewuste keuze van het individu kunt uitleggen, eerder als een idee die met een enorm gewicht op ons drukt? Ontvlucht Derrida deze idee met zijn voorstel de ontologie opnieuw te denken vanuit een 'hantologie', de achtervolging en bespoking onder het motto van het Communistisch Manifest 'Een spook waart door Europa...'? Of is Derrida's interventie juist het omgekeerde, dat hij het spook, 'le retournant', Marx een stem geeft op het moment dat hij (door Fukuyama) wordt doodverklaard? Wat betekent het om een spook stem te geven, een lichaam?
Het lijkt me allerminst zonder betekenis dat Derrida zijn boek eindigt met een beschouwing over de fenomenologie: 'Apparition de l' inapparent : l' "escamotage" phénoménologique' , de fenomenologische 'intrekking'. Waar wij geneigd zouden kunnen zijn het 'verschijnsel' of de 'geest' als vervluchtiging te denken, weet Marx wel beter (in zijn kritiek op Stirner). Hij herinnert eraan dat het spook pas echt spook is wanneer het een lichaam heeft. Het neemt de vorm van een lichaam aan, het incarneert. En dat is, zegt Marx, niets anders dan een spook van een spook...
Gelukkig is er voor Marx een manier om de werkelijkheid weer te hervinden: vanuit de arbeid. Die arbeid is dus 'rouwarbeid' omdat ze ontstaat vanuit het afzien van het spook. Het lijkt alsof Marx die rouw te ver doordrijft. Ook 'de mens' moet eraan geloven. De mens is niets anders dan een abstractie. Vervolgens sneuvelen de dingen, die uit de arbeid resulteren, die Marx typeert als 'gespenstige Gegenständlichkeit'. Wat blijft er nog over? Het lijkt of de kritiek op Stirner als een boomerang naar Marx zelf terugkeert. Zo kun je de tien stellingen van 'Die Deutsche Ideologie' en het hele Kapitaal makkelijk lezen als 'conjuration', bezwering en oproeping van spoken.
Hoe komt het dan dat Marx niet bezweken is voor de verleiding van het cynisme? Waarom kunnen we Marx, aldus Derrida, lezen als een messianisme, inclusief zijn rouw van de mens en de dingen, een messianisme zonder messias? Derrida ziet hiervoor aanknopingspunten in de terugkeer van de religie bij Marx en zijn visie op techniek. Religie vanwege de samenhang tussen de verhouding der dingen en de sociale verhoudingen, waarvoor Marx zelf de religie aanwijst als analogie. De techniek is een transformatie van tijd en ruimte die het voortaan onmogelijk maakt een oorspronkelijke en een gefalsifieerde tijdruimte nog tegen elkaar uit te spelen, wat Marx nog wel dacht te kunnen. Maar ook Marx vond dat je de realiteit niet kon losmaken van de technisch-economische voorwaarden waarbinnen die zich ontwikkelt.
Conclusie: wil je rechtvaardigheid en democratie opnieuw overdenken, dan kun je er niet omheen Marx te lezen. Je leert er een hoop over sociale cohesie en de verandering van de realiteit in de arbeid, en over kansen die zich voordoen voor een omslag. Dat betekent: je moet de spoken verwelkomen, de spoken die de gedaante vormen waarin die toekomst zich bij ons aandient.
Toekenning van bestaan zou zelfs binnen de 'hantologie' van Marx/Derrida mogelijk zijn, maar altijd in dubbele zin. Wanneer zich iemand of iets aan ons voordoet, dan kennen wij aan dat fenomeen een 'lichaam' toe, zoals we ook aan spoken een lichaam toekennen, die dan spoken van spoken zijn. In ons mediale en technologische tijdperk kunnen alle lichamen spoken van spoken zijn. Er is 'arbeid' voor nodig, wat altijd tijd kost, om te weten wat het fenomeen betekent, naast de perceptie ook de arbeid van 'intrekking' en rouw.
Verrichten we die arbeid niet, dan blijft 'toekenning van bestaan' een lege, cynische term.
Maar zelfs dan kan het spook ons herinneren aan de rechtvaardigheid. Luisteren we naar Van Aartsen, die zijn partijgenoten in zijn Binnenhof laat worstelen. Hij zet het beleid van opvang van illegalen voort, want 'wij willen niet allerlei zwervende types in de steden hebben'. Retorisch en vals of niet, Van Aartsen kan er niet onderuit de illegalen bed, bad en brood te geven. Tegenover die zorg blijven onze filosofische discussies, hoe juist en links ook, toch aan de magere kant.
Mijn volgende move was het volgen van dit spoor. Hoe kun je het bestaan van mensen bevestigen zonder te stoppen met denken, zonder de filosofie op te geven? Ik heb voorgesteld het denkspoor van de existentiële fenomenologie weer op te nemen en te bekijken waarheen ons dat kan leiden. Sartre is mij in deze richting het meest vertrouwd. Interessant blijft deze figuur ook omdat hij zelf uit het publieke filosofische discours werd verdreven in de jaren '60, toen de nieuwe Nietzscheaanse mandarijnen braken met het subject. Daarna blijft Sartre zo nu en dan in die ruimte terugkeren, als een spook. Op mijn voorstel heb ik vooralsnog geen reactie gekregen. Wat niet uitsluit dat ik dat gewoon zelf een keer ga doen. Je kunt beginnen zonder een begin in essentialistische zin op te vatten, als 'archè' of 'principium'. Dat is de kern van de 'epochè' van Husserl, als ik me niet vergis. Het denken probeert dan na de toekenning van het bestaan door te denken in de richting van het zijn, de ethiek en wat al niet meer.
Maar ook bij de Nietzscheanen moet er toch genoeg aanleiding zijn tot toekenning van het bestaan. Is de kern van Nietzsche, vooral in zijn Ewige Wiederkehr, niet de affirmatie van het worden, een affirmatie die je nauwelijks nog als bewuste keuze van het individu kunt uitleggen, eerder als een idee die met een enorm gewicht op ons drukt? Ontvlucht Derrida deze idee met zijn voorstel de ontologie opnieuw te denken vanuit een 'hantologie', de achtervolging en bespoking onder het motto van het Communistisch Manifest 'Een spook waart door Europa...'? Of is Derrida's interventie juist het omgekeerde, dat hij het spook, 'le retournant', Marx een stem geeft op het moment dat hij (door Fukuyama) wordt doodverklaard? Wat betekent het om een spook stem te geven, een lichaam?
Het lijkt me allerminst zonder betekenis dat Derrida zijn boek eindigt met een beschouwing over de fenomenologie: 'Apparition de l' inapparent : l' "escamotage" phénoménologique' , de fenomenologische 'intrekking'. Waar wij geneigd zouden kunnen zijn het 'verschijnsel' of de 'geest' als vervluchtiging te denken, weet Marx wel beter (in zijn kritiek op Stirner). Hij herinnert eraan dat het spook pas echt spook is wanneer het een lichaam heeft. Het neemt de vorm van een lichaam aan, het incarneert. En dat is, zegt Marx, niets anders dan een spook van een spook...
Gelukkig is er voor Marx een manier om de werkelijkheid weer te hervinden: vanuit de arbeid. Die arbeid is dus 'rouwarbeid' omdat ze ontstaat vanuit het afzien van het spook. Het lijkt alsof Marx die rouw te ver doordrijft. Ook 'de mens' moet eraan geloven. De mens is niets anders dan een abstractie. Vervolgens sneuvelen de dingen, die uit de arbeid resulteren, die Marx typeert als 'gespenstige Gegenständlichkeit'. Wat blijft er nog over? Het lijkt of de kritiek op Stirner als een boomerang naar Marx zelf terugkeert. Zo kun je de tien stellingen van 'Die Deutsche Ideologie' en het hele Kapitaal makkelijk lezen als 'conjuration', bezwering en oproeping van spoken.
Hoe komt het dan dat Marx niet bezweken is voor de verleiding van het cynisme? Waarom kunnen we Marx, aldus Derrida, lezen als een messianisme, inclusief zijn rouw van de mens en de dingen, een messianisme zonder messias? Derrida ziet hiervoor aanknopingspunten in de terugkeer van de religie bij Marx en zijn visie op techniek. Religie vanwege de samenhang tussen de verhouding der dingen en de sociale verhoudingen, waarvoor Marx zelf de religie aanwijst als analogie. De techniek is een transformatie van tijd en ruimte die het voortaan onmogelijk maakt een oorspronkelijke en een gefalsifieerde tijdruimte nog tegen elkaar uit te spelen, wat Marx nog wel dacht te kunnen. Maar ook Marx vond dat je de realiteit niet kon losmaken van de technisch-economische voorwaarden waarbinnen die zich ontwikkelt.
Conclusie: wil je rechtvaardigheid en democratie opnieuw overdenken, dan kun je er niet omheen Marx te lezen. Je leert er een hoop over sociale cohesie en de verandering van de realiteit in de arbeid, en over kansen die zich voordoen voor een omslag. Dat betekent: je moet de spoken verwelkomen, de spoken die de gedaante vormen waarin die toekomst zich bij ons aandient.
Toekenning van bestaan zou zelfs binnen de 'hantologie' van Marx/Derrida mogelijk zijn, maar altijd in dubbele zin. Wanneer zich iemand of iets aan ons voordoet, dan kennen wij aan dat fenomeen een 'lichaam' toe, zoals we ook aan spoken een lichaam toekennen, die dan spoken van spoken zijn. In ons mediale en technologische tijdperk kunnen alle lichamen spoken van spoken zijn. Er is 'arbeid' voor nodig, wat altijd tijd kost, om te weten wat het fenomeen betekent, naast de perceptie ook de arbeid van 'intrekking' en rouw.
Verrichten we die arbeid niet, dan blijft 'toekenning van bestaan' een lege, cynische term.
Maar zelfs dan kan het spook ons herinneren aan de rechtvaardigheid. Luisteren we naar Van Aartsen, die zijn partijgenoten in zijn Binnenhof laat worstelen. Hij zet het beleid van opvang van illegalen voort, want 'wij willen niet allerlei zwervende types in de steden hebben'. Retorisch en vals of niet, Van Aartsen kan er niet onderuit de illegalen bed, bad en brood te geven. Tegenover die zorg blijven onze filosofische discussies, hoe juist en links ook, toch aan de magere kant.
vrijdag 17 april 2015
Negatie van de bootrampen
Waarom toch negeren we de bootrampen rond Lampedusa?
Het kan zijn omdat het individualisme toeneemt. Individualisme is de combinatie van zelfvertrouwen en vertrouwen dat jou geen rampen zullen treffen. Daardoor wordt jouw wereld verkleind tot de cirkel met een straal van laten we zeggen enkele kilometers, de straal die nodig is om jouw wereld precies zo coherent te houden dat je vertrouwen in jouw ogen geloofwaardig blijft.
Een andere verklaring is dat we het negeren omdat we ermee om onze oren worden geslagen. Het is zo vaak in het nieuws dat in reactie daarop onze immunisering wordt aangewakkerd en we het niet eens meer horen.
Gezien de oneindige hoeveelheid mogelijke verklaringen kan de scherpte van de speculatie ermee gediend zijn dat we ons beperken tot niet meer dan drie. De derde verklaring kan zijn dat we een scherp besef hebben van de toekomst van Europa, een echte visie. Die visie vraagt erom dat we alle krachten bundelen. Die krachten houden we in reserve voor de toekomst, een toekomst waarin we onszelf redden maar met ons de andere continenten.
De conclusie van deze laatste en meest interessante optie moet luiden: in naam van de hulpeloze Afrikanen zelf laten we de Afrikanen verzuipen. Wat zich voordoet als cynisme is in werkelijkheid warme betrokkenheid.
Niemand die dat zo scherp ziet als de VVD. Alsnog Europagezind, en via Europa welgezind jegens Afrika en de rest van de wereld!
Het kan zijn omdat het individualisme toeneemt. Individualisme is de combinatie van zelfvertrouwen en vertrouwen dat jou geen rampen zullen treffen. Daardoor wordt jouw wereld verkleind tot de cirkel met een straal van laten we zeggen enkele kilometers, de straal die nodig is om jouw wereld precies zo coherent te houden dat je vertrouwen in jouw ogen geloofwaardig blijft.
Een andere verklaring is dat we het negeren omdat we ermee om onze oren worden geslagen. Het is zo vaak in het nieuws dat in reactie daarop onze immunisering wordt aangewakkerd en we het niet eens meer horen.
Gezien de oneindige hoeveelheid mogelijke verklaringen kan de scherpte van de speculatie ermee gediend zijn dat we ons beperken tot niet meer dan drie. De derde verklaring kan zijn dat we een scherp besef hebben van de toekomst van Europa, een echte visie. Die visie vraagt erom dat we alle krachten bundelen. Die krachten houden we in reserve voor de toekomst, een toekomst waarin we onszelf redden maar met ons de andere continenten.
De conclusie van deze laatste en meest interessante optie moet luiden: in naam van de hulpeloze Afrikanen zelf laten we de Afrikanen verzuipen. Wat zich voordoet als cynisme is in werkelijkheid warme betrokkenheid.
Niemand die dat zo scherp ziet als de VVD. Alsnog Europagezind, en via Europa welgezind jegens Afrika en de rest van de wereld!
vrijdag 10 april 2015
Geen kritiek op de domheid
Bij Deleuze kom je een ongemakkelijke constructie tegen. Aan de ene kant gelooft hij - goed Nietzscheaans - niet in kritiek maar in affirmatie. Aan de andere kant wordt met de vijand ook de vijandschap en de oorlog geaffirmeerd. Zo lijkt het toch alsof hij sommige zaken volop bestrijdt, dus, zo lijkt het, bekritiseert. Zijn grootste vijand is de bêtise, de domheid. Dat predicaat komt je vooral tegen in de kringen van de kunst, soms ook in de politiek en de filosofie.
In de kunst lijkt het of kritiek wordt geuit volgens bepaalde rituelen. Ik herinner me mijn pianoleraar die me liet spelen. Dan gaf hij me een kort compliment, en daarna ging hij ongenadig hakken. En dat steeds in de vorm van: waarom doe je dit op die manier? Waarom zo? Het eindigde steevast met suggesties 'hoe het ook kon', hij speelde het voor en zong erbij. Dat was de bedoeling, en jij werd geacht zijn aanwijzingen naar de letter te volgen maar vooral naar de geest, naar de noten maar vooral tussen de noten.
Via mijn dochter hoor ik dat op de Rietveld de kritiek eveneens verloopt via rituelen en eufemismen. Ik stel me dat zo voor. Eerst mompelt de groep dat het mooi is en veelbelovend. Daarna neemt er iemand het voortouw en zegt hij dat het misschien een tikje gemakkelijk is. Een ander sluit zich erbij aan, en stelt wat vragen over de precieze uitwerking. Moet er een filmpje bij, een boekje? Uiteindelijk komt de docent aan het woord. Die zegt dat dit kunstwerk nogal lijkt het het vorige. Niet slecht, maar je laat wel een kans liggen om je te ontwikkelen.
In de filosofie - al bij Plato en de presocratici, dus vanaf het begin - heerst een onomwonden dédain jegens de domme massa. De massa heeft slechts opinies en verliest zich in 'das Gerede'. Niet dat de massa niet beter kan, ze is nu eenmaal niet het juiste milieu voor een heldhaftige ratio die zichzelf voortdurend moet testen. Later zullen ze zeggen: authentiek, jezelf zijn enzo. Het gaat dus ook in de moderne tijd nog steeds om mannelijke deugd, virtus, aretè.
Maar om de domheid te bestrijden moet je ermee in gesprek gaan. Of je moet in je retoriek leren de domme medemens effectief toe te spreken. Wat betekent: je superieure individualiteit vertalen in de termen van die domme medemens. Dit is uiteraard de paradox waarmee de grote volkspartijen moeten leven, in een democratie, of de intellectuelen in hun heroïeke Bildung. Het lijkt of ze verbroederen, maar in werkelijkheid voeren ze een keiharde strijd.
Waarom is kritiek in deze strijd niet toegestaan volgens het Nietzscheaanse paradigma? Het zou kunnen dat dit instrument te bot is. Het is niet aristocratisch genoeg, niet verfijnd en elegant. Misschien dat Socrates daarom ooit begon met zijn ironie, of Herakleitos met zijn duisterheid. Het kan zijn dat echo's daarvan zelfs bij Jezus te beluisteren zijn die graag sprak in gelijkenissen.
Het ultieme instrument om de domheid te bestrijden is jezelf als dom voordoen. Daarmee neem je de argwaan bij de ander weg en laat je hem de vrijheid zonder gezichtsverlies te ontsnappen. En inderdaad, het gevolg is dat de aristocraat dom wordt, en de domme medemens zichzelf aristocraat kan blijven voelen. Is dat niet een mooi democratisch effect?
In de kunst lijkt het of kritiek wordt geuit volgens bepaalde rituelen. Ik herinner me mijn pianoleraar die me liet spelen. Dan gaf hij me een kort compliment, en daarna ging hij ongenadig hakken. En dat steeds in de vorm van: waarom doe je dit op die manier? Waarom zo? Het eindigde steevast met suggesties 'hoe het ook kon', hij speelde het voor en zong erbij. Dat was de bedoeling, en jij werd geacht zijn aanwijzingen naar de letter te volgen maar vooral naar de geest, naar de noten maar vooral tussen de noten.
Via mijn dochter hoor ik dat op de Rietveld de kritiek eveneens verloopt via rituelen en eufemismen. Ik stel me dat zo voor. Eerst mompelt de groep dat het mooi is en veelbelovend. Daarna neemt er iemand het voortouw en zegt hij dat het misschien een tikje gemakkelijk is. Een ander sluit zich erbij aan, en stelt wat vragen over de precieze uitwerking. Moet er een filmpje bij, een boekje? Uiteindelijk komt de docent aan het woord. Die zegt dat dit kunstwerk nogal lijkt het het vorige. Niet slecht, maar je laat wel een kans liggen om je te ontwikkelen.
In de filosofie - al bij Plato en de presocratici, dus vanaf het begin - heerst een onomwonden dédain jegens de domme massa. De massa heeft slechts opinies en verliest zich in 'das Gerede'. Niet dat de massa niet beter kan, ze is nu eenmaal niet het juiste milieu voor een heldhaftige ratio die zichzelf voortdurend moet testen. Later zullen ze zeggen: authentiek, jezelf zijn enzo. Het gaat dus ook in de moderne tijd nog steeds om mannelijke deugd, virtus, aretè.
Maar om de domheid te bestrijden moet je ermee in gesprek gaan. Of je moet in je retoriek leren de domme medemens effectief toe te spreken. Wat betekent: je superieure individualiteit vertalen in de termen van die domme medemens. Dit is uiteraard de paradox waarmee de grote volkspartijen moeten leven, in een democratie, of de intellectuelen in hun heroïeke Bildung. Het lijkt of ze verbroederen, maar in werkelijkheid voeren ze een keiharde strijd.
Waarom is kritiek in deze strijd niet toegestaan volgens het Nietzscheaanse paradigma? Het zou kunnen dat dit instrument te bot is. Het is niet aristocratisch genoeg, niet verfijnd en elegant. Misschien dat Socrates daarom ooit begon met zijn ironie, of Herakleitos met zijn duisterheid. Het kan zijn dat echo's daarvan zelfs bij Jezus te beluisteren zijn die graag sprak in gelijkenissen.
Het ultieme instrument om de domheid te bestrijden is jezelf als dom voordoen. Daarmee neem je de argwaan bij de ander weg en laat je hem de vrijheid zonder gezichtsverlies te ontsnappen. En inderdaad, het gevolg is dat de aristocraat dom wordt, en de domme medemens zichzelf aristocraat kan blijven voelen. Is dat niet een mooi democratisch effect?
Westerse lente?
Dat we niet werkelijk onze omgeving onder controle hebben weten we eigenlijk wel. Hoewel het individualisme bij jongeren alleen maar schijnt toe te nemen, en daarbij hoort ook de idee dat jou niets ergs zal overkomen omdat je alles onder controle hebt. En niemand wil een loser zijn, dus dan ben je dat ook niet, per definitie.
Des te opmerkelijker was het dat gisteren in TivoliVredenburg niet alle (oudere) jongeren naar de uitreiking van de 3FM Award gingen maar ook een deel naar de lezing van sociologe en econome Saskia Sassen. En hoewel zij door Zihni Özdil werd aangevallen omdat ze het vertaalprobleem van haar boodschap voor de verworpenen der aarde zou onderschatten, hield zij fier stand. Zou er dan toch een opleving van een intellectueel discours met marxistische inspiratie aanstaande zijn? Een westerse lente?
Getuige van die verwachting was ook de retoriek van de folders, waarin de verworpenen worden opgeroepen de verloren ruimtes in de steden weer te hacken. Hacking zal voor de meeste toehoorders geen nostalgische bijklank hebben gehad, daarvoor waren ze te jong. Maar ook voor oudjes zoals ik is de nostalgie niet alleen maar verhelderend, omdat hacking destijds in Amsterdam toch vooral een mediagebeuren was. Nu ging het gesprek over economie, financiën en bezetting van de stedelijke ruimte.
Hoe komt het toch, luidde de Sennett-achtige vraag van Sassen (vrouw van Sennett), dat al die giga-corporaties blijven investeren in die steden zonder dat de middengroepen en lagere klassen daarvan profiteren, sterker nog: blijven lijden onder de gevolgen van de crisis en uit die ruimte en het sociale leven überhaupt worden verdreven? Haar antwoord was even opmerkelijk als simpel: die corporaties weten gewoon niet wat ze met hun geld aan moeten. Ongeloofwaardig? Niet voor wie Tegenlicht volgt en ziet hoe de kantoren worden gebouwd, afgebroken en elders herbouwd terwijl de werknemers hun werk thuis op de laptop doen.
Nu probeer ik voor mezelf dat discours te verwerken, en daarvoor is dit blogje onvoldoende. Maar laat ik eens een schematiserinkje wagen met drie denkrichtingen:
1. De dialectiek. De verdrijving van grote groepen uit de stedelijke ruimte creëert uitgeslotenen, een probleem en, zoals Marx dat zo mooi kon zeggen: in de vraag ligt het antwoord al besloten. Het hacken gaat dus onvermijdelijk gebeuren. Het enige dat we hoeven te doen is eraan werken, maar werken is potentieel bevrijdend, zeker als het in het teken van de opheffing van de vervreemding staat.
2. De nomadische oorlog. Dit model is van Nietzscheaanse inspiratie en domineert in Mille plateaux van Deleuze en Guattari. Staat en kapitaal organiseren de ruimte permanent op een gecontroleerde en hiërarchische wijze. Maar buiten die ruimtes bevinden zich de 'gladde oppervlakken' (woestijn, steppe, zee) waar de 'nomaden' zich ophouden, ook wel aangeduid als 'oorlogsmachines'. De oorlog is virtueel, maar wordt geactualiseerd wanneer de staat met de nomaden in aanraking komt. De stedelijke ruimte neemt binnen deze oorlog een geheel eigen plaats in. De stad is eerder glad dan 'gegroefd' en nooit te controleren vanuit het kapitaal. We maken dus gewoon een nieuwe versie mee van deze oorlog, niet een dialectisch verlopende ontwikkeling.
3. Achtervolging van spoken. Dit model is weer van marxistische inspiratie maar gedeconstrueerd door Derrida: 'Spectres de Marx'. Het kapitaal is niet zomaar te begrijpen naar het model van de staat, maar bestaat essentieel uit de bezwering van zichzelf en zijn tegenkrachten. Bezwering zoals je een spook bezweert, maar ook zoals je een spook in leven roept. In essentie gaat het om krachten die van binnenuit het kapitaal zelf worden opgewekt (zoals bij Marx) maar niet in productieve zin. De uitgeslotenen duiken voortdurend op in het centrum van dat kapitaal zelf (zoals bijvoorbeeld in het cynisme van de investeerders die niet weten wat ze met hun geld moeten doen). Het is dus hoogst twijfelachtig of de uitgeslotenen wel 'echt' bestaan, of ze 'echt' uitgesloten zijn, of dat het een fantasie is die ons in een nachtmerrie komt bezoeken, een fantasie die zomaar kan gaan woekeren. Zou het toeval zijn dat de kunstenaars hun hackfantasieën uitleven in de voormalige gevangenis op het Wolvenplein? Ongevaarlijk, zullen de investeerders denken. Maar je weet het niet zeker...
In al deze drie modellen zijn niet de stedelijke ruimtes de werkelijke inzet, maar een 'toekomstige' samenleving. Met andere woorden: we moeten, zoals kunstenaars dat doen, het utopische karakter van de filosofie beschermen om niet zelf aan cynisme ten onder te gaan.
Des te opmerkelijker was het dat gisteren in TivoliVredenburg niet alle (oudere) jongeren naar de uitreiking van de 3FM Award gingen maar ook een deel naar de lezing van sociologe en econome Saskia Sassen. En hoewel zij door Zihni Özdil werd aangevallen omdat ze het vertaalprobleem van haar boodschap voor de verworpenen der aarde zou onderschatten, hield zij fier stand. Zou er dan toch een opleving van een intellectueel discours met marxistische inspiratie aanstaande zijn? Een westerse lente?
Getuige van die verwachting was ook de retoriek van de folders, waarin de verworpenen worden opgeroepen de verloren ruimtes in de steden weer te hacken. Hacking zal voor de meeste toehoorders geen nostalgische bijklank hebben gehad, daarvoor waren ze te jong. Maar ook voor oudjes zoals ik is de nostalgie niet alleen maar verhelderend, omdat hacking destijds in Amsterdam toch vooral een mediagebeuren was. Nu ging het gesprek over economie, financiën en bezetting van de stedelijke ruimte.
Hoe komt het toch, luidde de Sennett-achtige vraag van Sassen (vrouw van Sennett), dat al die giga-corporaties blijven investeren in die steden zonder dat de middengroepen en lagere klassen daarvan profiteren, sterker nog: blijven lijden onder de gevolgen van de crisis en uit die ruimte en het sociale leven überhaupt worden verdreven? Haar antwoord was even opmerkelijk als simpel: die corporaties weten gewoon niet wat ze met hun geld aan moeten. Ongeloofwaardig? Niet voor wie Tegenlicht volgt en ziet hoe de kantoren worden gebouwd, afgebroken en elders herbouwd terwijl de werknemers hun werk thuis op de laptop doen.
Nu probeer ik voor mezelf dat discours te verwerken, en daarvoor is dit blogje onvoldoende. Maar laat ik eens een schematiserinkje wagen met drie denkrichtingen:
1. De dialectiek. De verdrijving van grote groepen uit de stedelijke ruimte creëert uitgeslotenen, een probleem en, zoals Marx dat zo mooi kon zeggen: in de vraag ligt het antwoord al besloten. Het hacken gaat dus onvermijdelijk gebeuren. Het enige dat we hoeven te doen is eraan werken, maar werken is potentieel bevrijdend, zeker als het in het teken van de opheffing van de vervreemding staat.
2. De nomadische oorlog. Dit model is van Nietzscheaanse inspiratie en domineert in Mille plateaux van Deleuze en Guattari. Staat en kapitaal organiseren de ruimte permanent op een gecontroleerde en hiërarchische wijze. Maar buiten die ruimtes bevinden zich de 'gladde oppervlakken' (woestijn, steppe, zee) waar de 'nomaden' zich ophouden, ook wel aangeduid als 'oorlogsmachines'. De oorlog is virtueel, maar wordt geactualiseerd wanneer de staat met de nomaden in aanraking komt. De stedelijke ruimte neemt binnen deze oorlog een geheel eigen plaats in. De stad is eerder glad dan 'gegroefd' en nooit te controleren vanuit het kapitaal. We maken dus gewoon een nieuwe versie mee van deze oorlog, niet een dialectisch verlopende ontwikkeling.
3. Achtervolging van spoken. Dit model is weer van marxistische inspiratie maar gedeconstrueerd door Derrida: 'Spectres de Marx'. Het kapitaal is niet zomaar te begrijpen naar het model van de staat, maar bestaat essentieel uit de bezwering van zichzelf en zijn tegenkrachten. Bezwering zoals je een spook bezweert, maar ook zoals je een spook in leven roept. In essentie gaat het om krachten die van binnenuit het kapitaal zelf worden opgewekt (zoals bij Marx) maar niet in productieve zin. De uitgeslotenen duiken voortdurend op in het centrum van dat kapitaal zelf (zoals bijvoorbeeld in het cynisme van de investeerders die niet weten wat ze met hun geld moeten doen). Het is dus hoogst twijfelachtig of de uitgeslotenen wel 'echt' bestaan, of ze 'echt' uitgesloten zijn, of dat het een fantasie is die ons in een nachtmerrie komt bezoeken, een fantasie die zomaar kan gaan woekeren. Zou het toeval zijn dat de kunstenaars hun hackfantasieën uitleven in de voormalige gevangenis op het Wolvenplein? Ongevaarlijk, zullen de investeerders denken. Maar je weet het niet zeker...
In al deze drie modellen zijn niet de stedelijke ruimtes de werkelijke inzet, maar een 'toekomstige' samenleving. Met andere woorden: we moeten, zoals kunstenaars dat doen, het utopische karakter van de filosofie beschermen om niet zelf aan cynisme ten onder te gaan.
zaterdag 4 april 2015
Literair Pasen
Tegenover een collega haalde ik een gesprek naar boven dat ik lang geleden met een liturgist had. Die vond het maar raar dat je een overledene bij de uitvaart toespreekt. Die is immers dood. Je moet je richten tot de nabestaanden en tot de levende God.
Vanochtend trof me de opmerking van de Zweedse dichter Tranströmer die door Arjan Peters in de Volkskrant werd gememoreerd, er bestaat een kier/waardoor doden/de grens over worden gesmokkeld. En toeval of niet, ik las vandaag ook nog de roman waarin de Catalaan Adrià zich richt tot zijn overleden geliefde. Daar domineert het Orpheus en Eurydicemotief.
Wanneer de dood voortijdig toeslaat krijg je een sterk verlangen het onrecht te herstellen. Haast vanzelf dringt zich dan de muziek op als sterk instrument om de heer van de onderwereld te vermurwen. We kennen het sterke betoog van Orpheus en de tragische vergissing die het herstel voorgoed onmogelijk maakt. Maar ook zonder zijn Eurydice en na zijn marteldood door de Mainaden blijft hij zingen.
Succesvol of niet, de literatuur kan niet anders dan zingen. Ze kan niet anders dan willen dat de overledene weer terugkeert in ons midden, al is het maar in onze verbeelding. Daarom heeft bijvoorbeeld een Jezus moeten wachten op literatuur, het passieverhaal dat zonder twijfel het meest muzikale deel van de evangeliën is. En al lang voor Bach hield de muziek Jezus in leven.
Alleen al daarom verbaasde het me niet echt dat bij de uitvaart van Jos zijn koor optrad met twee koralen uit de Johannespassion, en dat Jos' vrouw haar geëmotioneerde speech opbouwde vanuit de herinnering aan Jos' optreden daarin. Ze vertelde over een roos die snel verwelkte en door Jos ondersteboven werd gehangen als herinnering. Een herinnering die een dag later op dramatische wijze van betekenis veranderde.
Via de hangende roos, via de Johanneskoralen, via de nabestaanden spreken we Jos zelf toe. Ook als we niet geloven in een leven na de dood. Door de kieren van literatuur (maar hoe kunnen we ons ooit succesvol tegen literatuur afgrenzen?) dringt Jos binnen en voel ik opnieuw zijn zorgzame belangstelling. Goed, de herinnering aan hem zal verwelken, maar wij ook. Tot die tijd leven we en tot die tijd klinkt gezang.
Vanochtend trof me de opmerking van de Zweedse dichter Tranströmer die door Arjan Peters in de Volkskrant werd gememoreerd, er bestaat een kier/waardoor doden/de grens over worden gesmokkeld. En toeval of niet, ik las vandaag ook nog de roman waarin de Catalaan Adrià zich richt tot zijn overleden geliefde. Daar domineert het Orpheus en Eurydicemotief.
Wanneer de dood voortijdig toeslaat krijg je een sterk verlangen het onrecht te herstellen. Haast vanzelf dringt zich dan de muziek op als sterk instrument om de heer van de onderwereld te vermurwen. We kennen het sterke betoog van Orpheus en de tragische vergissing die het herstel voorgoed onmogelijk maakt. Maar ook zonder zijn Eurydice en na zijn marteldood door de Mainaden blijft hij zingen.
Succesvol of niet, de literatuur kan niet anders dan zingen. Ze kan niet anders dan willen dat de overledene weer terugkeert in ons midden, al is het maar in onze verbeelding. Daarom heeft bijvoorbeeld een Jezus moeten wachten op literatuur, het passieverhaal dat zonder twijfel het meest muzikale deel van de evangeliën is. En al lang voor Bach hield de muziek Jezus in leven.
Alleen al daarom verbaasde het me niet echt dat bij de uitvaart van Jos zijn koor optrad met twee koralen uit de Johannespassion, en dat Jos' vrouw haar geëmotioneerde speech opbouwde vanuit de herinnering aan Jos' optreden daarin. Ze vertelde over een roos die snel verwelkte en door Jos ondersteboven werd gehangen als herinnering. Een herinnering die een dag later op dramatische wijze van betekenis veranderde.
Via de hangende roos, via de Johanneskoralen, via de nabestaanden spreken we Jos zelf toe. Ook als we niet geloven in een leven na de dood. Door de kieren van literatuur (maar hoe kunnen we ons ooit succesvol tegen literatuur afgrenzen?) dringt Jos binnen en voel ik opnieuw zijn zorgzame belangstelling. Goed, de herinnering aan hem zal verwelken, maar wij ook. Tot die tijd leven we en tot die tijd klinkt gezang.
Abonneren op:
Posts (Atom)
Beloofd en verteld - Overdenking op Prinsjesdag
Een prominent kenmerk van de (extreem-)rechtse wind is de samenzwering. Ze zijn altijd met zijn drieën en zweren samen tegen ook weer drieën...
-
Beste Coen, Meestal word ik getroffen door de gesprekken aan de ronde tafel naast de mijne, terwijl ik altijd aan de andere tafel ga zitten....
-
Zei ik luciditeit, in de vorige blogs van deze serie? Daar moet ik toch nog eens ernstig over nadenken. Luciditeit heeft iets met licht te m...
-
Het was me weer een sprint vandaag. Van Kwiatkowski verwacht je kracht gepaard aan slimheid en ervaring. Maar hij ging in het groepje met tw...