Paul Verhaeghe volgt in Autoriteit Hannah Arendt, die ik ook juist heb gelezen en op verschillende plaatsen heb besproken. In mijn blog over Agamben wees ik op het verschil met Agamben. Volgens Agamben is autoriteit direct, je kunt het niet terugvoeren op anderen, zoals bijvoorbeeld een stichter van de cultuur. Bij macht is dat anders. Als politicus vertegenwoordig je de macht van het volk.
Ik begrijp dat de lezer net als ik ernstig in verwarring zal raken. Wat de een macht noemt, noemt de ander autoriteit en omgekeerd. Je kunt natuurlijk ook terug naar de Sachen selbst, met de verschillende definities in je achterhoofd.
Toch geeft het op zichzelf al te denken. Vandaar deze misschien wat overhaaste blog. De verwarring kleeft aan het begrip auctoritas zelf, daarover is iedereen het eens. Dat kan te maken hebben met een veelheid van instanties en schijven waarover de werking van autoriteit verloopt. Maar het kan evengoed te maken hebben met een snelheid en directheid van autoriteit, waardoor je er met de taal altijd achteraan loopt, in verschillende tempo's, sporen, praktijken.
Je kunt de zaak in deze situatie wel verhelderen, maar daarvoor is eigenlijk al autoriteit nodig. Arendt heeft die, want als een van de zeer weinige vrouwen wordt ze door mannelijke filosofen tot de groten gerekend. Daardoor kan ze ook de Gordiaanse knoop doorhakken en stellen dat autoriteit bij de Romeinen steeds een afgeleide van de stichter was. Om het begrip autoriteit te verhelderen moet je dus zelf al beschikken over autoriteit.
Anders gezegd: er zit iets tautologisch in dat begrip. Autoriteit is wat teruggaat op autoriteit. Verhaeghe verwoordt dat met zijn titel 'Waarom? Daarom!'. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat hij Arendt zo makkelijk volgt in haar idee dat autoriteit teruggaat naar de autoriteit van de ander, van de stichter bijvoorbeeld.
Autoriteit brengt ons ongemerkt in verwarring. Ongemerkt, omdat de knoop wordt doorgehakt, we willen ons graag toevertrouwen aan iemand die ons zo zelfverzekerd vertelt hoe het zit. Maar ook verwarring, want we komen erachter dat er zoveel verwarring heerst rond het begrip autoriteit, alsmede zijn voorgeschiedenis. En wat er vervolgens ook tevoorschijn wordt getoverd, de verwarring doet ondergronds zijn werk.
Misschien verklaart dat ook waarom Wilders zoveel stemmen blijft winnen. Heerlijk, zo'n man die zegt waar het op staat. Maar ondertussen worden al onze ideeën over Israel, liberalisme, westerse beschaving en vrijheid van meningsuiting steeds mistiger en confuser. We hebben het alleen niet door. Daarom denken we dat we het probleem oplossen door stelling te nemen. Vervolgens zijn we verbaasd dat dat geen moer uithaalt.
Filosofen zouden hier een rol kunnen spelen doordat ze gewend zijn zaken in verwarring te brengen. Alleen al daardoor treedt er een verlichtingseffect op. De verwarring wordt uit de duisternis naar de openlijkheid gehaalt. Het wordt weer mogelijk zaken te overzien en de knopen geduldig te ontwarren.
woensdag 30 december 2015
maandag 28 december 2015
De afscherming van kind en wereld bij James Bond en Hannah Arendt
Als ouders moet je zorgen voor je kinderen die je ter wereld hebt gebracht. Die wereld is best wel hard, dus je moet je kinderen afschermen tegen die wereld. Aan de andere kant worden die kinderen, zeker wanneer ze zijn verwaarloosd, al snel een aanstormende generatie die de wereld bedreigt. Je moet dus ook de wereld tegen die kinderen beschermen. En dan zijn er nog de kinderen zonder ouders, de verweesde kinderen. Die moet je ook nog opvangen. Dat gaat soms weer ten koste van je eigen kinderen. Kortom, er gebeurt erg veel waarvoor je verantwoordelijk bent.
Het is dus maar al te begrijpelijk dat het misgaat met de opvoeding. Maar dat ontslaat je nooit van de verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid kan eigenlijk alleen maar mis gaan, zoals Hannah Arendt zegt. Je bent als sterfelijke mens verantwoordelijk voor andere sterfelijke mensen, een voor allen en meer dan die allen. Daarin kan ze Levinas de hand reiken. Wat haar van Levinas lijkt te onderscheiden is de erkenning van nataliteit. Je bent geen ongeboren moeder, je bent geboren zoals iedereen geboren is. Dat maakt je uniek en algemeen, en verantwoordelijk voor de uniciteit van allen.
Het lijkt er dus op dat opvoeding een thema is waarin de nataliteit zich verdicht. Waar je zorg hebt voor je kinderen en voor de wereld speelt er altijd iets van nataliteit.
Kijk maar naar James Bond in Spectre. James stuit daar weer eens op zijn vijand Blofeld, en dat blijkt ineens de echte zoon van zijn pleegvader te zijn. Geen wonder dat die Blofeld zich achtergesteld voelde en koekoeksgedrag ging vertonen. Iedereen stootte hij uit het nest, en het was logisch dat hij ook zijn pleegbroer James uit het nest wilde stoten. Maar eerder dus had Blofeld zijn eigen vader gedood, die ook de pleegvader van James was.
De sterfelijkheid van de vader verleent een positieve kracht aan het karakter van James en aan de hele wereld waar James voor staat. Immers, James Bond vertegenwoordigt als Engelse democratische conservatief een wereld die tot het verleden behoort. Maar juist deze krachten worden aangeroepen tegen het futurisme van zijn tegenstanders. James drinkt teveel, is sexistisch en allerminst geneigd tot formele loyaliteit, loyaliteit jegens de organisatie waarvoor hij werkt. Maar precies zijn onaangepastheid verleent hem de kracht om het futurisme op zijn zwakste plek te treffen, keer op keer.
James heeft de dood van zijn vader overleefd door zelf een vader te worden, zo blijkt allengs in Spectre. Hij heeft dan wel geen kinderen, hij heeft wel degelijk zorg voor de wereld en is bereid daarvoor zijn leven op het spel te zetten. Hij is een vaderlijke god voor die wereld. Als het moet is hij zelfs bereid afscheid te nemen van de vrouw die van hem houdt, maar zal ook voor haar natuurlijk weer zijn leven op het spel zetten als hem het mes op de keel wordt gezet.
James Bond past zodoende in de opvoedingsmoraal van Hannah Arendt. Zij constateert met smart dat de Amerikaanse ouders hun kinderen hebben opgeofferd aan de openbaarheid, waarmee de opvoeding in de twintigste eeuw gefaald is. Wanneer kinderen niet worden afgeschermd tegen de wereld en de openbaarheid missen ze de duisternis waarbinnen ze kunnen opgroeien en voorbereid op een bestaan in de wereld als uniek individu.
James zorgt voor de wereld die zichzelf niet kan redden als ware het een kind, waarbij hij zelf verkeert in verantwoordelijkheid als uniek individu, in alle eenzaamheid. Zijn meerdere blijkt uiteindelijk een handlanger van de grote schurk. James zelf is in zijn element als geheim agent, hij handelt in de duisternis waarin hij niet wordt opgemerkt. Maar daarin treedt hij op namens het volk, het Engelse volk en in tweede instantie de wereldbevolking. Deze wereldbevolking laat hij ook bestaan in relatieve duisternis.
Zo ontstaat de paradox dat het goede, democratische handelen plaatsvindt in de duisternis, terwijl de vijand van de mensheid handelt in een wereld die totaal zichtbaar is, in het licht staat. In deze paradox komt James Bond overeen met Hannah Arendt, die in naam van de democratie vindt dat kinderen in relatieve duisternis moeten worden voorbereid op hun politieke leven, het leven in het licht van het oordeel en de gezamenlijkheid, de openbaarheid.
Hoe treffend dat ik daarvan getuige was in de duisternis van de bioscoopzaal, met het boek van Hannah Arendt bij de hand.
Het is dus maar al te begrijpelijk dat het misgaat met de opvoeding. Maar dat ontslaat je nooit van de verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid kan eigenlijk alleen maar mis gaan, zoals Hannah Arendt zegt. Je bent als sterfelijke mens verantwoordelijk voor andere sterfelijke mensen, een voor allen en meer dan die allen. Daarin kan ze Levinas de hand reiken. Wat haar van Levinas lijkt te onderscheiden is de erkenning van nataliteit. Je bent geen ongeboren moeder, je bent geboren zoals iedereen geboren is. Dat maakt je uniek en algemeen, en verantwoordelijk voor de uniciteit van allen.
Het lijkt er dus op dat opvoeding een thema is waarin de nataliteit zich verdicht. Waar je zorg hebt voor je kinderen en voor de wereld speelt er altijd iets van nataliteit.
Kijk maar naar James Bond in Spectre. James stuit daar weer eens op zijn vijand Blofeld, en dat blijkt ineens de echte zoon van zijn pleegvader te zijn. Geen wonder dat die Blofeld zich achtergesteld voelde en koekoeksgedrag ging vertonen. Iedereen stootte hij uit het nest, en het was logisch dat hij ook zijn pleegbroer James uit het nest wilde stoten. Maar eerder dus had Blofeld zijn eigen vader gedood, die ook de pleegvader van James was.
De sterfelijkheid van de vader verleent een positieve kracht aan het karakter van James en aan de hele wereld waar James voor staat. Immers, James Bond vertegenwoordigt als Engelse democratische conservatief een wereld die tot het verleden behoort. Maar juist deze krachten worden aangeroepen tegen het futurisme van zijn tegenstanders. James drinkt teveel, is sexistisch en allerminst geneigd tot formele loyaliteit, loyaliteit jegens de organisatie waarvoor hij werkt. Maar precies zijn onaangepastheid verleent hem de kracht om het futurisme op zijn zwakste plek te treffen, keer op keer.
James heeft de dood van zijn vader overleefd door zelf een vader te worden, zo blijkt allengs in Spectre. Hij heeft dan wel geen kinderen, hij heeft wel degelijk zorg voor de wereld en is bereid daarvoor zijn leven op het spel te zetten. Hij is een vaderlijke god voor die wereld. Als het moet is hij zelfs bereid afscheid te nemen van de vrouw die van hem houdt, maar zal ook voor haar natuurlijk weer zijn leven op het spel zetten als hem het mes op de keel wordt gezet.
James Bond past zodoende in de opvoedingsmoraal van Hannah Arendt. Zij constateert met smart dat de Amerikaanse ouders hun kinderen hebben opgeofferd aan de openbaarheid, waarmee de opvoeding in de twintigste eeuw gefaald is. Wanneer kinderen niet worden afgeschermd tegen de wereld en de openbaarheid missen ze de duisternis waarbinnen ze kunnen opgroeien en voorbereid op een bestaan in de wereld als uniek individu.
James zorgt voor de wereld die zichzelf niet kan redden als ware het een kind, waarbij hij zelf verkeert in verantwoordelijkheid als uniek individu, in alle eenzaamheid. Zijn meerdere blijkt uiteindelijk een handlanger van de grote schurk. James zelf is in zijn element als geheim agent, hij handelt in de duisternis waarin hij niet wordt opgemerkt. Maar daarin treedt hij op namens het volk, het Engelse volk en in tweede instantie de wereldbevolking. Deze wereldbevolking laat hij ook bestaan in relatieve duisternis.
Zo ontstaat de paradox dat het goede, democratische handelen plaatsvindt in de duisternis, terwijl de vijand van de mensheid handelt in een wereld die totaal zichtbaar is, in het licht staat. In deze paradox komt James Bond overeen met Hannah Arendt, die in naam van de democratie vindt dat kinderen in relatieve duisternis moeten worden voorbereid op hun politieke leven, het leven in het licht van het oordeel en de gezamenlijkheid, de openbaarheid.
Hoe treffend dat ik daarvan getuige was in de duisternis van de bioscoopzaal, met het boek van Hannah Arendt bij de hand.
Partij kiezen voor filosofie
Je moet partij kiezen. Wordt gezegd. Zeker als het om filosofie gaat, politiek, sport, moraal.
Behalve misschien met Kerst. Vandaar dat onze koning het woord vluchtelingen niet in zijn mond nam. Zo kon hij beide partijen, de wel-PVV'ers en de niet-PVV'ers aan de rijk gevulde eettafel houden.
Het boek Filosofie (red. Papineau, orig. Londen 2004) zegt door zijn titel al dat het geen partij kiest. Daardoor voelen we ons dan misschien niet uitgenodigd, maar hebben we ook weinig aanleiding om boos van de eettafel weg te benen. Zoals je van een Engels boek voor een breed publiek kunt verwachten, krijg je heldere overzichten voorgeschoteld, primair thematisch geordend. Een maaltijd verloopt richting dessert, in dit geval het zelf aan de slag gaan.
In die zin is Filosofie dus een kerstboek.
Bij een kerstdiner wordt er in de keuken keihard gewerkt, en meestal is dat onzichtbaar voor de gasten van het restaurant. In het geval van dit boek komt er nog bij dat de moeilijke problemen die filosofie tot filosofie maken tegelijk moeten worden gladgestreken en onzichtbaar gemaakt. In het heldere overzicht krijg je zodoende tegelijk wel en niet te zien wat filosofie is. Je krijgt het te zien op de manier van niet zien, en je ziet het niet op de manier van wel zien.
Daarvoor kun je al terecht bij de ultrakorte inleiding van redacteur Papineau zelf. Die opent met Socrates:
Maar nee, als we filosofie zo zouden opvatten, dan zouden we ons niet uitgenodigd voelen kennis te nemen van filosofie en zelf aan de slag te gaan. Daarom is er een vertaalslag nodig, een vertaalslag waarbij de scherpte van deze inzet wordt weggehaald, en filosofie althans in die zin onzichtbaar wordt gemaakt. Papineau vervolgt:
Nemen we dit moeten serieus, dan zouden we alle reden hebben ons leven - het leven zonder filosofie - op te offeren voor de filosofie, het nadenken over de juiste levenswijze, af en toe. En als we aannemen dat iedereen dat wel eens doet, af en toe, nadenken over onze juiste levenswijze, dan zijn we al in de filosofie en verdampt de betekenis van dit moeten.
Het kan zelfs verglijden in een tegenspraak, als we filosofie zelf opvatten als een levenswijze. Het 'moeten' zou dan kunnen inhouden dat we moeten nadenken of we wel doen wat we moeten doen als we filosoferen. Is het niet beter om gewoon ons leven te leven, conventioneel, automatisch?
Zo kunnen we filosoferen zonder te filosoferen. U ziet, het lijkt alsof ik al bij het toetje ben beland, het lijkt of ik zelf aan de slag ben gegaan. Maar het lijkt me waarschijnlijker dat ik nog slechts de menukaart aan het lezen ben, of de lijst met restaurants aan het verkennen ben. Maar nu al heb ik veel opgestoken over filosofie. Ik heb al drie diverse posities ingenomen, van een weirde filosoof van lang geleden, de grote groep die hem ter dood veroordeelde en de vertalers die me - nog afgezien van hun schrijffouten - in verwarring hebben gebracht rond een moeten dat me misschien wel wegdrijft van de filosofie.
Hoe is het mogelijk partij te kiezen, een restaurant of een gerecht, bij zo'n rijk diner? Niets minder dan de juiste levenswijze staat op het spel, misschien zelfs wel het leven zelf, wanneer je ter dood wordt veroordeeld of zelf de dood kiest omdat een leven zonder filosofie niet de moeite waard is. Probeer dan nog maar eens te kiezen.
Ik besluit het boek verder ongelezen te laten. Mijn truc is het, met Kerstmis niet alles op te eten. Ik wil zo nu en dan iets proeven, voor mijn tafelgenoten doe ik alsof ik alles opeet, maar intussen pas ik me - althans ogenschijnlijk - aan de anderen aan. Ik kies partij voor de conventie en de vrede, blind, automatisch.
Behalve misschien met Kerst. Vandaar dat onze koning het woord vluchtelingen niet in zijn mond nam. Zo kon hij beide partijen, de wel-PVV'ers en de niet-PVV'ers aan de rijk gevulde eettafel houden.
Het boek Filosofie (red. Papineau, orig. Londen 2004) zegt door zijn titel al dat het geen partij kiest. Daardoor voelen we ons dan misschien niet uitgenodigd, maar hebben we ook weinig aanleiding om boos van de eettafel weg te benen. Zoals je van een Engels boek voor een breed publiek kunt verwachten, krijg je heldere overzichten voorgeschoteld, primair thematisch geordend. Een maaltijd verloopt richting dessert, in dit geval het zelf aan de slag gaan.
In die zin is Filosofie dus een kerstboek.
Bij een kerstdiner wordt er in de keuken keihard gewerkt, en meestal is dat onzichtbaar voor de gasten van het restaurant. In het geval van dit boek komt er nog bij dat de moeilijke problemen die filosofie tot filosofie maken tegelijk moeten worden gladgestreken en onzichtbaar gemaakt. In het heldere overzicht krijg je zodoende tegelijk wel en niet te zien wat filosofie is. Je krijgt het te zien op de manier van niet zien, en je ziet het niet op de manier van wel zien.
Daarvoor kun je al terecht bij de ultrakorte inleiding van redacteur Papineau zelf. Die opent met Socrates:
Socrates heeft ooit uitgelegd waarom hij het filosoferen onmogelijk op kon geven. Hij dreigde ter dood te worden veroordeeld op beschuldiging van het bederven van de jeugd van Athene. Zijn woorden luidden: 'Een leven zonder onderzoek is geen leven voor een mens' - vanuit zijn gezichtspunt was een leven dat niet door filosofisch nadenken werd verrijkt, niet beter dan de dood. (Ned. vert., p.6)Deze zinnen geven de indruk dat filosofie door het bredere publiek wordt gezien als het bederven van de jeugd en dat filosofen die jeugd wel móeten bederven omdat ze anders nog liever dood willen.
Maar nee, als we filosofie zo zouden opvatten, dan zouden we ons niet uitgenodigd voelen kennis te nemen van filosofie en zelf aan de slag te gaan. Daarom is er een vertaalslag nodig, een vertaalslag waarbij de scherpte van deze inzet wordt weggehaald, en filosofie althans in die zin onzichtbaar wordt gemaakt. Papineau vervolgt:
Er zijn maar weinig mensen geroepen alles voor de filosofie op te offeren, maar toch zijn er goede redenen waarom filosofie voor iedereen van fundamentele betekenis is. Het meest voor de hand ligt dat we allemaal moeten nadenken over de juiste levenswijze. Conventionele gebruiken zijn niet automatisch de beste, of het nu gaat om de relatie ouders/kinderen, overheid/onderdanen of rijke/arme landen. Als verantwoordelijke mensen moeten we althans zo nu en dan gedurende ons leven stilstaan en ons afvragen of ze werkelijk doen wat we moeten doen.Ongetwijfeld is het 'ze' in deze laatste zin een verschrijving en wordt 'we' bedoeld. Maar het tweevoudige 'moeten' zal toch echt zo bedoeld zijn. We moeten iets doen, maar we moeten ons ook afvragen of we werkelijk doen wat we moeten doen. Je vraagt je dus iets af, wat niets afdoet aan het moeten van dit afvragen. Dit 'moeten' van het zich afvragen 'ligt het meest voor de hand', het maakt de filosofie van een jeugdbedervende terdoodveroordeelde tot iets wat voor iedereen van betekenis is.
Nemen we dit moeten serieus, dan zouden we alle reden hebben ons leven - het leven zonder filosofie - op te offeren voor de filosofie, het nadenken over de juiste levenswijze, af en toe. En als we aannemen dat iedereen dat wel eens doet, af en toe, nadenken over onze juiste levenswijze, dan zijn we al in de filosofie en verdampt de betekenis van dit moeten.
Het kan zelfs verglijden in een tegenspraak, als we filosofie zelf opvatten als een levenswijze. Het 'moeten' zou dan kunnen inhouden dat we moeten nadenken of we wel doen wat we moeten doen als we filosoferen. Is het niet beter om gewoon ons leven te leven, conventioneel, automatisch?
Zo kunnen we filosoferen zonder te filosoferen. U ziet, het lijkt alsof ik al bij het toetje ben beland, het lijkt of ik zelf aan de slag ben gegaan. Maar het lijkt me waarschijnlijker dat ik nog slechts de menukaart aan het lezen ben, of de lijst met restaurants aan het verkennen ben. Maar nu al heb ik veel opgestoken over filosofie. Ik heb al drie diverse posities ingenomen, van een weirde filosoof van lang geleden, de grote groep die hem ter dood veroordeelde en de vertalers die me - nog afgezien van hun schrijffouten - in verwarring hebben gebracht rond een moeten dat me misschien wel wegdrijft van de filosofie.
Hoe is het mogelijk partij te kiezen, een restaurant of een gerecht, bij zo'n rijk diner? Niets minder dan de juiste levenswijze staat op het spel, misschien zelfs wel het leven zelf, wanneer je ter dood wordt veroordeeld of zelf de dood kiest omdat een leven zonder filosofie niet de moeite waard is. Probeer dan nog maar eens te kiezen.
Ik besluit het boek verder ongelezen te laten. Mijn truc is het, met Kerstmis niet alles op te eten. Ik wil zo nu en dan iets proeven, voor mijn tafelgenoten doe ik alsof ik alles opeet, maar intussen pas ik me - althans ogenschijnlijk - aan de anderen aan. Ik kies partij voor de conventie en de vrede, blind, automatisch.
vrijdag 18 december 2015
Houden van Robert ten Brink
Je kijkt naar de reclame van Lidl. Een gelukkige familie zit aan het kerstdiner. De blinddoeken worden vastgeknoopt, ik heb eerlijk gezegd geen idee waarom. Maar het ziet er gezellig uit. En dan komt ineens Robert ten Brink binnen.
Zeg je Robert ten Brink, dan weet je dat er iets met liefde in het spel is. Gezien de context moet dat wel familieliefde betreffen. En ja hoor, ineens staat daar het verloren gewaande familielid. Wat een verstoring leek, is in werkelijkheid een genezing. De familie is nu echt compleet, en zo hoort dat met Kerst.
Jongens, het wordt tijd dat we die reclame niet meer wantrouwen. Goed, Robert ten Brink is door en door irritant. Maar hij verricht een goede daad, en dat is wat telt. Ook het bedrijf namens welk hij komt verricht een goede daad. Dankzij Lidl kunnen we betaalbaar het bestaan der chique mensen kopiëren, alsmede hun geluk, als ze dat hebben, en een perfecte kopie is even goed als het origineel.
Ook als we ons bij nadere beschouwing bekocht weten, dan blijkt de hele onderneming een experiment, een avontuur. En zonder avontuur geen verloren zoon, geen gelukkige familie, geen Kerst.
Dank zij Robert ten Brink. Het kost de nodige moeite die dank op te brengen. Maar denken helpt.
Zeg je Robert ten Brink, dan weet je dat er iets met liefde in het spel is. Gezien de context moet dat wel familieliefde betreffen. En ja hoor, ineens staat daar het verloren gewaande familielid. Wat een verstoring leek, is in werkelijkheid een genezing. De familie is nu echt compleet, en zo hoort dat met Kerst.
Jongens, het wordt tijd dat we die reclame niet meer wantrouwen. Goed, Robert ten Brink is door en door irritant. Maar hij verricht een goede daad, en dat is wat telt. Ook het bedrijf namens welk hij komt verricht een goede daad. Dankzij Lidl kunnen we betaalbaar het bestaan der chique mensen kopiëren, alsmede hun geluk, als ze dat hebben, en een perfecte kopie is even goed als het origineel.
Ook als we ons bij nadere beschouwing bekocht weten, dan blijkt de hele onderneming een experiment, een avontuur. En zonder avontuur geen verloren zoon, geen gelukkige familie, geen Kerst.
Dank zij Robert ten Brink. Het kost de nodige moeite die dank op te brengen. Maar denken helpt.
dinsdag 15 december 2015
Ongezegd authentiek
Nico Dijkshoorn heeft iets met trainer Gertjan Verbeek. In zijn serie columns voor VI blijft hij maar aandacht schenken aan deze zelfingenomen kwast. Pas geleidelijk kom je erachter dat Gertjan Verbeek het absolute tegendeel is van wat Dijkshoorn in mensen kan waarderen. De columns culmineren in een waarderende beschrijving van de ruzie tussen Wilfred Genee en Johan Derksen.
Het draait allemaal om authentiek. Ben je authentiek, dus zonder kapsones, dan klop je volgens Dijkshoorn. Ben je dat niet, dan is er nog hoop, je krijgt de ambivalente waardering van de spotlustige over je heen, en mag je voegen bij de grote meerderheid.
Maar het ergste is dus Gertjan Verbeek. Die zegt namelijk dat hij authentiek is, en maakt daar een toneelstuk van. Daardoor is hij een dankbaar object van Dijkshoorns spot. Maar die spot is net iets te serieus. Zoals gezegd, Dijkshoorn blijft er maar op terugkomen, op die Gertjan Verbeek.
Eigenlijk is het ongelooflijk dat iemand die de belangrijkste deugd met Dijkshoorn deelt tegelijk ook zo ver van hem afstaat. Zou Gertjan Verbeek niet hebben gezegd dat hij zo authentiek was, misschien was hij het dan zelfs wel geweest, in de ogen van Dijkshoorn. Dan had hij gedeeld in de onvermengde waardering die Derksen en Genee ten deel vallen. Deze schijnbaar zo kleine uitglijder, zeggen wat hij misschien in werkelijkheid ook wel is, brengt Verbeek op de grootste afstand van Dijkshoorn.
Dit alles doet mij peinzen over het authenticiteitsgehalte van Dijkshoorn zelf en over wat authenticiteit eigenlijk is. Nog zonder het boek van Maarten Doorman over deze materie te hebben gelezen is mijn interesse opnieuw gewekt. Die richt zich vooralsnog vooral op de taal. Twee punten kan ik nu oprapen, voordat ik deze lijn in andere blogs weer zal voortzetten.
Het eerste is dat van de taal van de humor en satire. Eigenlijk wordt in die taal altijd de mens zonder kapsones bezongen, de normale mens, de mens zonder rare kapsels en zonder hypokrisie. Niet voor niets zijn Rinus Israel en Willem van Hanegem de heiligen die regelmatig worden aangeroepen om dit menselijk ideaal tegenwoordig te stellen.
Maar dit ideaal is op zichzelf te saai. Daarom richt de aandacht van de satiricus zich voortdurend op datgene wat hij niet alleen lachend omarmt, maar ook ten diepste afkeurt. De satire moet ons niet alleen aan het lachen brengen, ze moet ook - ziehier mijn tweede punt - deze diepserieuze ondertoon aan het zicht onttrekken zodat we niet gestoord worden door deze tegenspraak, de harmonieuze tegenspraak tussen komische spot en oerserieus moralisme. De tegenspraak die de humor zijn glans verleent, vanuit de onzichtbare diepte.
Ziedaar de innige omarming van Nico Dijkshoorn en Gertjan Verbeek.
Het draait allemaal om authentiek. Ben je authentiek, dus zonder kapsones, dan klop je volgens Dijkshoorn. Ben je dat niet, dan is er nog hoop, je krijgt de ambivalente waardering van de spotlustige over je heen, en mag je voegen bij de grote meerderheid.
Maar het ergste is dus Gertjan Verbeek. Die zegt namelijk dat hij authentiek is, en maakt daar een toneelstuk van. Daardoor is hij een dankbaar object van Dijkshoorns spot. Maar die spot is net iets te serieus. Zoals gezegd, Dijkshoorn blijft er maar op terugkomen, op die Gertjan Verbeek.
Eigenlijk is het ongelooflijk dat iemand die de belangrijkste deugd met Dijkshoorn deelt tegelijk ook zo ver van hem afstaat. Zou Gertjan Verbeek niet hebben gezegd dat hij zo authentiek was, misschien was hij het dan zelfs wel geweest, in de ogen van Dijkshoorn. Dan had hij gedeeld in de onvermengde waardering die Derksen en Genee ten deel vallen. Deze schijnbaar zo kleine uitglijder, zeggen wat hij misschien in werkelijkheid ook wel is, brengt Verbeek op de grootste afstand van Dijkshoorn.
Dit alles doet mij peinzen over het authenticiteitsgehalte van Dijkshoorn zelf en over wat authenticiteit eigenlijk is. Nog zonder het boek van Maarten Doorman over deze materie te hebben gelezen is mijn interesse opnieuw gewekt. Die richt zich vooralsnog vooral op de taal. Twee punten kan ik nu oprapen, voordat ik deze lijn in andere blogs weer zal voortzetten.
Het eerste is dat van de taal van de humor en satire. Eigenlijk wordt in die taal altijd de mens zonder kapsones bezongen, de normale mens, de mens zonder rare kapsels en zonder hypokrisie. Niet voor niets zijn Rinus Israel en Willem van Hanegem de heiligen die regelmatig worden aangeroepen om dit menselijk ideaal tegenwoordig te stellen.
Maar dit ideaal is op zichzelf te saai. Daarom richt de aandacht van de satiricus zich voortdurend op datgene wat hij niet alleen lachend omarmt, maar ook ten diepste afkeurt. De satire moet ons niet alleen aan het lachen brengen, ze moet ook - ziehier mijn tweede punt - deze diepserieuze ondertoon aan het zicht onttrekken zodat we niet gestoord worden door deze tegenspraak, de harmonieuze tegenspraak tussen komische spot en oerserieus moralisme. De tegenspraak die de humor zijn glans verleent, vanuit de onzichtbare diepte.
Ziedaar de innige omarming van Nico Dijkshoorn en Gertjan Verbeek.
woensdag 14 oktober 2015
Ironie als hoogste doel
Van de term ironie had ik lange tijd niets meer gehoord. Ooit, in de jaren tachtig, hoorde ik over ironie via de filosofen van de retorica, hoofdman Paul de Man. Daarnaast natuurlijk rond Rorty die net als de postmodernen wilde afrekenen met de teleologie der modernen. Daarna zag ik ironie alleen nog in verbinding met de oude filosofen, met Sokrates en Kierkegaard.
Hoe kan het toch dat de ironie zo snel heeft afgedaan?
Misschien wordt een deel van het antwoord geleverd door een artikel over geschiedenisonderwijs dat me door mijn al elders genoemde collega in handen werd gedrukt. Ironie is waarop het geschiedenisonderwijs gericht moet zijn, aldus de Canadese onderwijskundige Kieran Egan, die in Hermes wordt ingezet door Arie Wilschut. Mijn collega begreep nu ook beter waarom docenten die vaak zoveel van ironie houden geen klik hebben met hun leerlingen. Die leerlingen zijn daar gewoon nog niet aan toe, ze zitten nog in de voorstadia romantisch en filosofisch denken.
Ha, dit is interessant, want ironie keert hier weer terug, niet om de teleologie van de geschiedenis te vloeren, maar juist om die geschiedenis weer een doel en dus een richting te geven. Een boeiende paradox voorwaar. Laten we er even voor het gemak van uitgaan dat geschiedenis en geschiedenisonderwijs zo ongeveer eenzelfde doelgerichtheid kennen, dan zou het hoogste doel van beide zaken de ironie zijn.
Een niet-ironisch spreken over ironie, is dat nog mogelijk nadat de ironie zelf al decennia geleden van het toneel is verdwenen? Wordt dat niet automatisch een romantisch of filosofisch spreken over ironie? Filosofie in dit geval opgevat niet als ironie maar als denken dat gericht is op rationele theorie?
Het geeft toch op zijn minst te denken (maar welk denken, dat moet nog blijken...) dat Egan zelf het gevaar al signaleert:
Toch is het raar dat de ironie ook in dit model alsnog present moet worden gesteld, en wel door de leraar, de leraar die het laatste woord heeft, vooral wanneer leerlingen bij de behandeling van bijvoorbeeld de industrialisatie de neiging hebben een absoluut positieve of juist een absoluut negatieve keuze te maken bij stellingen. Wilschut:
Er zou ook iets anders aan de hand kunnen zijn. Het zou ook zomaar kunnen zijn dat de geschiedenis en het onderwijs, ook in hun onderlinge betrokkenheid, niet alleen niet goed passen in de mallen van denkfases, maar dat ze, voorzover ze er wel in passen, passen in een mal waar de fases noodzakelijk verschillen.
Dat verschil was in de Oudheid al geen geheim. Lucretius verkocht zijn saaie natuurtheorie in een briljant gedicht, en in dat gedicht vertelt hij ook nog eens waarom hij dat doet. Leerlingen zijn eerder bereid een gezond, maar viessmakend drankje te drinken wanneer de rand van de beker is bedekt met een laagje honing. Vorm en inhoud lopen uiteen, en dat vergroot de kans dat er wordt geleerd.
Zo kun je op zijn minst verklaren waarom ironie moet worden verpakt in doodserieus rationalisme.
Maar er is nog iets anders aan de hand, wellicht, van nog fundamentelere aard. Wie over geschiedenis denkt, kan nog steeds niet om Hegel heen. Hegel, de man van de dialectiek, die de geschiedenis probeerde te denken als een doelgericht proces richting zijn eigen einde. Geschiedenis hangt af van, is gericht op, iets dat zelf geen geschiedenis is. Als de geschiedenis is afgelopen kunnen we ons allemaal met volle teugen overgeven aan de ironie, aan kaarten en aan deltavliegen. De energie voor dit proces halen we uit het zodanig doorleven van elke fase dat deze zich uitleeft, afsterft en als het ware zoveel rottingsgassen achterlaat dat weer een nieuwe fase kan starten.
Maar naar welke fase je ook kijkt, ze kan alleen maar bestaan dankzij de negatie. Het denken kan alleen maar op gang worden gehouden door het mechaniek van stelling, negatie en Aufhebung.
In het volle besef dat ik nu een volledig onironische, Duitse toon heb aangeslagen, heb ik hopelijk wel mijn belofte ingelost, dat ik nu beter begrijp waarom het geschiedenisonderwijs zo gericht is op ironie, zonder deze ook maar in de verste verte te kunnen naderen. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat we nog geloven in een werkelijkheid, en dat geschiedenis en geschiedenisonderwijs daardoor worden bepaald. Geloof in werkelijkheid in de zin van negatie van de taal, van het denken en de vormen waarin we dat doorgaans doen.
In die zin zijn we nog door en door Hegeliaans, en in zekere zin, in een hegeliaanse zin, extreem ironisch. In die zin zijn we uiteraard tevens filosofisch, romantisch en mythisch, want Aufhebung is behalve negatie van de negatie ook verheffing en bewaring van het 'aufgehobene'.
Er is dus nog een hoop huiswerk te doen voor filosofen en docenten.
We moeten doorkrijgen hoe verschillende fases naast, tegenover en door elkaar heen bestaan, in het leren en daarbuiten.
Daarnaast moeten we steeds opnieuw nadenken hoe we verwikkeld zijn in het verleden, vooral wanneer we denken dat we al kunnen denken voorbij de geschiedenis. Het wordt hoog tijd dat we 'geschichtlich' gaan denken, denken vanuit een taal die essentieel over het verleden gaat. Je kunt dat ironie noemen, het kan ook getuigen van het grenzeloze optimisme van iemand die denkt dat het altijd nog kan, denken.
Hoe kan het toch dat de ironie zo snel heeft afgedaan?
Misschien wordt een deel van het antwoord geleverd door een artikel over geschiedenisonderwijs dat me door mijn al elders genoemde collega in handen werd gedrukt. Ironie is waarop het geschiedenisonderwijs gericht moet zijn, aldus de Canadese onderwijskundige Kieran Egan, die in Hermes wordt ingezet door Arie Wilschut. Mijn collega begreep nu ook beter waarom docenten die vaak zoveel van ironie houden geen klik hebben met hun leerlingen. Die leerlingen zijn daar gewoon nog niet aan toe, ze zitten nog in de voorstadia romantisch en filosofisch denken.
Ha, dit is interessant, want ironie keert hier weer terug, niet om de teleologie van de geschiedenis te vloeren, maar juist om die geschiedenis weer een doel en dus een richting te geven. Een boeiende paradox voorwaar. Laten we er even voor het gemak van uitgaan dat geschiedenis en geschiedenisonderwijs zo ongeveer eenzelfde doelgerichtheid kennen, dan zou het hoogste doel van beide zaken de ironie zijn.
Een niet-ironisch spreken over ironie, is dat nog mogelijk nadat de ironie zelf al decennia geleden van het toneel is verdwenen? Wordt dat niet automatisch een romantisch of filosofisch spreken over ironie? Filosofie in dit geval opgevat niet als ironie maar als denken dat gericht is op rationele theorie?
Het geeft toch op zijn minst te denken (maar welk denken, dat moet nog blijken...) dat Egan zelf het gevaar al signaleert:
Zelfs al zou de docent zelf een ironisch denker zijn, dan nog is dat corrigeren en regels opleggen iets dat tendeert naar filosofisch denken. Sommige docenten raken hier zodanig mee vertrouwd, dat ze zelf eigenlijk nog maar sporadisch ironisch denken, en heilig geloven in de door hen overgedragen kennissystemen. Het zal duidelijk zijn dat dat riskant is, zeker voor een vak als geschiedenis. Ideologie en hersenspoeling liggen dan snel op de loer. (16)Zo bezien wordt het tegelijk meer én minder begrijpelijk waar het volgens Wilschut met het geschiedenisonderwijs naartoe moet. We moeten ons namelijk beperken tot het romantische en filosofische denken, betoogt Wilschut. Minder begrijpelijk wordt het, omdat het gevaar van ideologie nu alleen maar groter wordt. Maar het wordt ook meer begrijpelijk, omdat dat filosofische denken kennelijk een fase is waar je doorheen moet om bij het ironische denken uit te komen. Het ironische denken krijgt pas een kans wanneer leerling en leraar zich totaal onironisch uitleveren aan de rationele theorie.
Toch is het raar dat de ironie ook in dit model alsnog present moet worden gesteld, en wel door de leraar, de leraar die het laatste woord heeft, vooral wanneer leerlingen bij de behandeling van bijvoorbeeld de industrialisatie de neiging hebben een absoluut positieve of juist een absoluut negatieve keuze te maken bij stellingen. Wilschut:
De rol van de leraar is dan om beide keuzen te relativeren en uiteindelijk het inzicht aan te dragen, dat een geldige uitspraak misschien wel niet te doen is (ironisch denken). (p.20)Het is de vraag wie de leraar nu beschermt. Beschermt hij de leerlingen tegen filosofisch denken, waarvan we toch waren overeengekomen dat dat omwille van de ironie juist goed voor hen was? Of beschermt de leraar zichzelf tegen de leerlingen omdat hij in hun ban dreigt te raken en zijn ironie dreigt te verliezen?
Er zou ook iets anders aan de hand kunnen zijn. Het zou ook zomaar kunnen zijn dat de geschiedenis en het onderwijs, ook in hun onderlinge betrokkenheid, niet alleen niet goed passen in de mallen van denkfases, maar dat ze, voorzover ze er wel in passen, passen in een mal waar de fases noodzakelijk verschillen.
Dat verschil was in de Oudheid al geen geheim. Lucretius verkocht zijn saaie natuurtheorie in een briljant gedicht, en in dat gedicht vertelt hij ook nog eens waarom hij dat doet. Leerlingen zijn eerder bereid een gezond, maar viessmakend drankje te drinken wanneer de rand van de beker is bedekt met een laagje honing. Vorm en inhoud lopen uiteen, en dat vergroot de kans dat er wordt geleerd.
Zo kun je op zijn minst verklaren waarom ironie moet worden verpakt in doodserieus rationalisme.
Maar er is nog iets anders aan de hand, wellicht, van nog fundamentelere aard. Wie over geschiedenis denkt, kan nog steeds niet om Hegel heen. Hegel, de man van de dialectiek, die de geschiedenis probeerde te denken als een doelgericht proces richting zijn eigen einde. Geschiedenis hangt af van, is gericht op, iets dat zelf geen geschiedenis is. Als de geschiedenis is afgelopen kunnen we ons allemaal met volle teugen overgeven aan de ironie, aan kaarten en aan deltavliegen. De energie voor dit proces halen we uit het zodanig doorleven van elke fase dat deze zich uitleeft, afsterft en als het ware zoveel rottingsgassen achterlaat dat weer een nieuwe fase kan starten.
Maar naar welke fase je ook kijkt, ze kan alleen maar bestaan dankzij de negatie. Het denken kan alleen maar op gang worden gehouden door het mechaniek van stelling, negatie en Aufhebung.
In het volle besef dat ik nu een volledig onironische, Duitse toon heb aangeslagen, heb ik hopelijk wel mijn belofte ingelost, dat ik nu beter begrijp waarom het geschiedenisonderwijs zo gericht is op ironie, zonder deze ook maar in de verste verte te kunnen naderen. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat we nog geloven in een werkelijkheid, en dat geschiedenis en geschiedenisonderwijs daardoor worden bepaald. Geloof in werkelijkheid in de zin van negatie van de taal, van het denken en de vormen waarin we dat doorgaans doen.
In die zin zijn we nog door en door Hegeliaans, en in zekere zin, in een hegeliaanse zin, extreem ironisch. In die zin zijn we uiteraard tevens filosofisch, romantisch en mythisch, want Aufhebung is behalve negatie van de negatie ook verheffing en bewaring van het 'aufgehobene'.
Er is dus nog een hoop huiswerk te doen voor filosofen en docenten.
We moeten doorkrijgen hoe verschillende fases naast, tegenover en door elkaar heen bestaan, in het leren en daarbuiten.
Daarnaast moeten we steeds opnieuw nadenken hoe we verwikkeld zijn in het verleden, vooral wanneer we denken dat we al kunnen denken voorbij de geschiedenis. Het wordt hoog tijd dat we 'geschichtlich' gaan denken, denken vanuit een taal die essentieel over het verleden gaat. Je kunt dat ironie noemen, het kan ook getuigen van het grenzeloze optimisme van iemand die denkt dat het altijd nog kan, denken.
donderdag 8 oktober 2015
Die Platini, die Blatter
Zojuist bereikte me het vreselijke nieuws dat niet alleen Blatter, ook Platini een tijd wordt geschorst. Heel erg vond ik dat pas echt doordat er een foto van Platini bij stond. Ik moest ook terugdenken aan het interview van de Volkskrant met de dochter van Blatter. Het bleek echt een aardige vent te zijn, zei zijn dochter.
Platini herinner ik me natuurlijk van alle shots als hij wedstrijden bijwoonde, maar ook van zijn fameuze vrije trappen van vroeger. Een heerlijke voetballer, veel meer dan de voorloper van Koeman met zijn overmuurtrapperse potenties. En juist die man, die Platini, die pakken ze aan.
Zijn gezicht vind ik heel menselijk. Ik kan me uitstekend identificeren met mensen als Michel Platini. Ze bijten in het stof, maar doen we dat niet allemaal? Dat is nog geen reden om hem zo zwaar te straffen!!
Kortom, ik vind dat de sector onevenredig wordt getroffen. En dat terwijl hij het toch al hard te verduren had, vanwege alle fuzz eromheen. Hé commissies en rechters, beperk je tot de hoofdzaken en zie de dingen in perspectief!
Bij dezen doe ik een dringende oproep tot menselijkheid. Laat deze mensen met rust, die vele verdiensten hebben als voetballer en voorzitter. Jullie weten niet waar jullie mee bezig zijn. Gun de mensen ook wat.
Platini herinner ik me natuurlijk van alle shots als hij wedstrijden bijwoonde, maar ook van zijn fameuze vrije trappen van vroeger. Een heerlijke voetballer, veel meer dan de voorloper van Koeman met zijn overmuurtrapperse potenties. En juist die man, die Platini, die pakken ze aan.
Zijn gezicht vind ik heel menselijk. Ik kan me uitstekend identificeren met mensen als Michel Platini. Ze bijten in het stof, maar doen we dat niet allemaal? Dat is nog geen reden om hem zo zwaar te straffen!!
Kortom, ik vind dat de sector onevenredig wordt getroffen. En dat terwijl hij het toch al hard te verduren had, vanwege alle fuzz eromheen. Hé commissies en rechters, beperk je tot de hoofdzaken en zie de dingen in perspectief!
Bij dezen doe ik een dringende oproep tot menselijkheid. Laat deze mensen met rust, die vele verdiensten hebben als voetballer en voorzitter. Jullie weten niet waar jullie mee bezig zijn. Gun de mensen ook wat.
vrijdag 18 september 2015
De transparantie van de praktijk
De grote winst in het onderzoek naar de betekenis van taal was de ontdekking dat de context een onderschatte factor van betekenis was. Dat is vooral in de twintigste eeuw aan alle kanten in het licht gesteld, van de analytische filosofie tot Bachtin, Habermas en Deleuze.
Daarbij is het onmogelijk Wittgensteins adagium buiten beschouwing te laten, dat je moet zwijgen waarover je niet kunt spreken. Voor de eenvoudige versies van de pragmatiek lijkt dat geen probleem te zijn Die praktijken hebben weinig met taalproblemen te maken, ze zijn transparant. Misschien zijn ze niet wezenlijk transparant, maar wel in praktische zin.
Praktisch transparant, dat zou zomaar het complement kunnen zijn van verhuld taalgebruik. Over dat laatste gaf mijn magistra Latina Bé Breij gisteren een uiterst amusante en uitdagende oratie. Het meest geslaagde voorbeeld van verhullend taalgebruik leek het zinnetje 'Zij waren op Aegina' in Plato's Phaedo. Plato had ook kunnen schrijven: twee leerlingen van Socrates waren er niet bij toen deze geëxecuteerd werd, omdat ze aan het slempen waren op 20 km afstand. Iedere lezer begreep dat er meer aan de hand was, zelfs twee eeuwen later, en het was onnodig en wellicht zelfs ongepast om het expliciet te schrijven.
Verhullend taalgebruik kan dus prima werken binnen een transparante praktijk. Al die leraren en leerlingen waren gepokt en gemazeld in de retorica. Het verhullend taalgebruik was dus in essentie transparant taalgebruik.
De notie verhullend taalgebruik zou je dus in die zin zelf kunnen opvatten als verhullend taalgebruik omdat die essentiële transparantie onbesproken blijft, althans in het Aegina-voorbeeld.
Misschien dat de Romeinse voorbeelden van Bé Breij die transparantie problematiseren. Seneca maakte wel gebruik van het schèma, bijvoorbeeld in zijn De clementia, waarmee hij zijn leerling Nero voorzichtig probeerde op te voeden. Maar Nero legde die voorzichtigheid in het voordeel van zijn minder milde verlangens uit, zodat het beoogde doel van het verhulde taalgebruik gemist werd.
Ook hier kun je nog van transparantie blijven spreken. Maar dan gaat het in feite al om een tweevoudige transparantie, de uitleg van het verhulde taalgebruik volgens twee transparante lijnen, die de vraag openlaat hoe ze zich tot elkaar verhouden. Quintilianus zag het dilemma. Daarmee leek ook de transparantie van de praktijk te zijn verloren. Je doorziet de verhulling, maar waarom heb je hem dan nog nodig? Of je doorziet hem niet, en dan werkt hij ook niet op de gewenste manier.
Mijn magistra week uit naar de pragmatiek van vorige eeuw, waarin de notie 'cooperation' kwam bovendrijven. Wanneer iemand je vraagt of je het zout kunt doorgeven, dan zijn we best in staat tot samenwerking, en dan geef ik dat zout door. Pragmatiek betekent niets anders dan dat verhuld taalgebruik kan slagen dankzij de aanname van praktische samenwerking. Opnieuw: de verhulling is afhankelijk van een oorspronkelijkere transparantie.
Waarom is deze pragmatiek voor mij zo uitdagend? Omdat ze demonstreert hoezeer we de praktijk al zijn gaan zien als samenwerking. De praktische insteek van de Romeinen is nog leesbaar in de term cooperation. Het gaat om een gedeelde in-werking-stelling die we ervaren als transparant, zonder dat we dit nog hoeven uit te leggen.
Hier kunnen we bijvoorbeeld weer Agamben gaan lezen, of andere filosofen die zich buigen over de centrale plaats die het werk, opus, in onze samenleving inneemt, en wel als iets dat zelfs op het zijn zelf wordt betrokken. Pragmatiek betekent dan niets minder dan dat de ontologie zelf wordt geöperationaliseerd, en dat de Griekse schèmata binnen deze ontwikkeling kunnen worden geplaatst.
Wat verdwijnt is het besef van contingentie, dat een praktijk een mogelijkheid is die ook anders had kunnen zijn, bijvoorbeeld een onmogelijkheid, een virtualiteit, een buiten-werking-stelling. Iemand die van slag raakt als hij het zout niet doorgeeft sturen we naar therapie of naar de continentale filosofen waar ze verder mogen miereneuken.
Wat ook verdwijnt is de historische afstand die we sinds de Grieken hebben afgelegd om deze totale samenwerking te bereiken. Het is mogelijk geworden om de zin 'Zij waren in Aegina' te bespreken als voorbeeld van cooperation zonder de vraag te hoeven beantwoorden waarom precies Plato zich hier bediende van verhuld taalgebruik en hoe dit past in zijn filosofie.
Ooit was ik in Aegina, op Aegina, op vakantie met mijn destijdse vriendin. Zij was even weg, met de woorden: 'Zet jij even thee?' Manmoedig verwisselde ik bij de tent de lege gascartouche van de brander. Ik begreep het systeem niet goed en het gas spoot er aan alle kanten uit. Ik vreesde dat het droge bos in de fik ging. Vertwijfeld riep ik tegen mijn Duitse buren: 'Kan einer mich helfen?!', maar de dames hielden zich verschrikt in hun tent. Zou ik deze situatie typeren als cooperation, dan kan ik dat niet anders verstaan dan als verhuld taalgebruik.
Daarbij is het onmogelijk Wittgensteins adagium buiten beschouwing te laten, dat je moet zwijgen waarover je niet kunt spreken. Voor de eenvoudige versies van de pragmatiek lijkt dat geen probleem te zijn Die praktijken hebben weinig met taalproblemen te maken, ze zijn transparant. Misschien zijn ze niet wezenlijk transparant, maar wel in praktische zin.
Praktisch transparant, dat zou zomaar het complement kunnen zijn van verhuld taalgebruik. Over dat laatste gaf mijn magistra Latina Bé Breij gisteren een uiterst amusante en uitdagende oratie. Het meest geslaagde voorbeeld van verhullend taalgebruik leek het zinnetje 'Zij waren op Aegina' in Plato's Phaedo. Plato had ook kunnen schrijven: twee leerlingen van Socrates waren er niet bij toen deze geëxecuteerd werd, omdat ze aan het slempen waren op 20 km afstand. Iedere lezer begreep dat er meer aan de hand was, zelfs twee eeuwen later, en het was onnodig en wellicht zelfs ongepast om het expliciet te schrijven.
Verhullend taalgebruik kan dus prima werken binnen een transparante praktijk. Al die leraren en leerlingen waren gepokt en gemazeld in de retorica. Het verhullend taalgebruik was dus in essentie transparant taalgebruik.
De notie verhullend taalgebruik zou je dus in die zin zelf kunnen opvatten als verhullend taalgebruik omdat die essentiële transparantie onbesproken blijft, althans in het Aegina-voorbeeld.
Misschien dat de Romeinse voorbeelden van Bé Breij die transparantie problematiseren. Seneca maakte wel gebruik van het schèma, bijvoorbeeld in zijn De clementia, waarmee hij zijn leerling Nero voorzichtig probeerde op te voeden. Maar Nero legde die voorzichtigheid in het voordeel van zijn minder milde verlangens uit, zodat het beoogde doel van het verhulde taalgebruik gemist werd.
Ook hier kun je nog van transparantie blijven spreken. Maar dan gaat het in feite al om een tweevoudige transparantie, de uitleg van het verhulde taalgebruik volgens twee transparante lijnen, die de vraag openlaat hoe ze zich tot elkaar verhouden. Quintilianus zag het dilemma. Daarmee leek ook de transparantie van de praktijk te zijn verloren. Je doorziet de verhulling, maar waarom heb je hem dan nog nodig? Of je doorziet hem niet, en dan werkt hij ook niet op de gewenste manier.
Mijn magistra week uit naar de pragmatiek van vorige eeuw, waarin de notie 'cooperation' kwam bovendrijven. Wanneer iemand je vraagt of je het zout kunt doorgeven, dan zijn we best in staat tot samenwerking, en dan geef ik dat zout door. Pragmatiek betekent niets anders dan dat verhuld taalgebruik kan slagen dankzij de aanname van praktische samenwerking. Opnieuw: de verhulling is afhankelijk van een oorspronkelijkere transparantie.
Waarom is deze pragmatiek voor mij zo uitdagend? Omdat ze demonstreert hoezeer we de praktijk al zijn gaan zien als samenwerking. De praktische insteek van de Romeinen is nog leesbaar in de term cooperation. Het gaat om een gedeelde in-werking-stelling die we ervaren als transparant, zonder dat we dit nog hoeven uit te leggen.
Hier kunnen we bijvoorbeeld weer Agamben gaan lezen, of andere filosofen die zich buigen over de centrale plaats die het werk, opus, in onze samenleving inneemt, en wel als iets dat zelfs op het zijn zelf wordt betrokken. Pragmatiek betekent dan niets minder dan dat de ontologie zelf wordt geöperationaliseerd, en dat de Griekse schèmata binnen deze ontwikkeling kunnen worden geplaatst.
Wat verdwijnt is het besef van contingentie, dat een praktijk een mogelijkheid is die ook anders had kunnen zijn, bijvoorbeeld een onmogelijkheid, een virtualiteit, een buiten-werking-stelling. Iemand die van slag raakt als hij het zout niet doorgeeft sturen we naar therapie of naar de continentale filosofen waar ze verder mogen miereneuken.
Wat ook verdwijnt is de historische afstand die we sinds de Grieken hebben afgelegd om deze totale samenwerking te bereiken. Het is mogelijk geworden om de zin 'Zij waren in Aegina' te bespreken als voorbeeld van cooperation zonder de vraag te hoeven beantwoorden waarom precies Plato zich hier bediende van verhuld taalgebruik en hoe dit past in zijn filosofie.
Ooit was ik in Aegina, op Aegina, op vakantie met mijn destijdse vriendin. Zij was even weg, met de woorden: 'Zet jij even thee?' Manmoedig verwisselde ik bij de tent de lege gascartouche van de brander. Ik begreep het systeem niet goed en het gas spoot er aan alle kanten uit. Ik vreesde dat het droge bos in de fik ging. Vertwijfeld riep ik tegen mijn Duitse buren: 'Kan einer mich helfen?!', maar de dames hielden zich verschrikt in hun tent. Zou ik deze situatie typeren als cooperation, dan kan ik dat niet anders verstaan dan als verhuld taalgebruik.
zondag 6 september 2015
Reflexiviteit van de schaamte
Even een moment van wrevel zojuist bij Wim Brands en Conny Palmen. Palmen had juist verteld dat ze verliefd was op haar personage Ted Hughes, dat ze die verliefdheid nodig had omdat het - mijn woorden - haar verliefdheid op Hans van Mierlo weer opriep. Later in het gesprek deed ze alsof ze Brands beschuldigde dat hij die verliefdheid ter sprake had gebracht. Daardoor moest Palmen blozen, en dat was nog zichtbaar geweest ook wanneer ze niet zoveel plamuur op haar gezicht had.
Je ziet hier hoe complex die schaamte kan zijn, en dan hebben we nog maar een klein tipje van de sluier gelicht. Palmen schaamt zich, maar ze schaamt zich ook voor die schaamte. Ze zet die schaamte om in de beschuldiging van Brands en dit zit dan weer onder het mom van humor en samen iets leren.
Brands voegde er overigens nog weer een stukje reflexiviteit aan toe, door aan Palmen uit te leggen dat ze zich voor haar 'restant verliefdheid' niet hoefde te schamen. Daardoor verontschuldigde hij zichzelf meteen ook, maar gaf Palmen dus weer een extra reden om zich te schamen, zich te schamen voor haar schaamte, voor het maskeren ervan en voor het uiten van die schaamte als beschuldiging.
Zo zou je de keten kunnen aanlengen en uitbouwen. Uiteindelijk verschijnt er zoiets als cultuur en het lichaam dat door de cultuur heen blijft breken.
Je ziet hier hoe complex die schaamte kan zijn, en dan hebben we nog maar een klein tipje van de sluier gelicht. Palmen schaamt zich, maar ze schaamt zich ook voor die schaamte. Ze zet die schaamte om in de beschuldiging van Brands en dit zit dan weer onder het mom van humor en samen iets leren.
Brands voegde er overigens nog weer een stukje reflexiviteit aan toe, door aan Palmen uit te leggen dat ze zich voor haar 'restant verliefdheid' niet hoefde te schamen. Daardoor verontschuldigde hij zichzelf meteen ook, maar gaf Palmen dus weer een extra reden om zich te schamen, zich te schamen voor haar schaamte, voor het maskeren ervan en voor het uiten van die schaamte als beschuldiging.
Zo zou je de keten kunnen aanlengen en uitbouwen. Uiteindelijk verschijnt er zoiets als cultuur en het lichaam dat door de cultuur heen blijft breken.
dinsdag 1 september 2015
Sterfelijkheid
Het kwam me vaak voor dat het loutere feit dat je zult doodgaan consequenties zal hebben voor je leven. Daar is al door veel mensen over nagedacht. Meestal leidt dat tot toegevoegde waarde in het leven. Je wordt zo'n beetje extra intens.
Maar wat als we gewoon kunnen accepteren, zonder het echt te kunnen, dat begrijp ik heus wel, dat we doodgaan?
Het gevolg van dat inzicht zou best eens kunnen zijn dat we beseffen dat het leven zelf al best intens is, niet per se extra intens. Het devies 'Leef alsof deze dag de laatste dag van je leven is' verliest zo zijn dramatische overexpressie, want ook de laatste dag van je leven wil je leven alsof het niet de laatste is, maar zomaar een dag, met wat motregen en wat toevalligheden.
Ook het schrijven wordt zo verlost uit zijn eeuwige houdgreep. Ik leg deze zinnen voor u neer, zonder extra intensiteit. Het is geen testament, ook geen blijk van een of ander tekort.
Tis wattis, min of meer.
Maar wat als we gewoon kunnen accepteren, zonder het echt te kunnen, dat begrijp ik heus wel, dat we doodgaan?
Het gevolg van dat inzicht zou best eens kunnen zijn dat we beseffen dat het leven zelf al best intens is, niet per se extra intens. Het devies 'Leef alsof deze dag de laatste dag van je leven is' verliest zo zijn dramatische overexpressie, want ook de laatste dag van je leven wil je leven alsof het niet de laatste is, maar zomaar een dag, met wat motregen en wat toevalligheden.
Ook het schrijven wordt zo verlost uit zijn eeuwige houdgreep. Ik leg deze zinnen voor u neer, zonder extra intensiteit. Het is geen testament, ook geen blijk van een of ander tekort.
Tis wattis, min of meer.
vrijdag 28 augustus 2015
Verlost door de schijt
Toen ik Het hout van Jeroen Brouwers las, stuitte ik op een passage waarin hoofdpersoon Eldert, een monnik in een streng klooster, een liefdesbriefje in snippertjes scheurt en in de wc gooit. De vliegen dansen eromheen.
Ik moest onmiddellijk terugdenken aan Ronald Giphart in - naar ik meen - zijn roman Giph. Daar aanbidt hij Jeroen Brouwers en gaat met enkele adepten naar een optreden van hem. Als hij na een desillusie weer terugkomt in zijn geliefde Utrecht gaat hij op de wc zitten schijten. Zo eindigt de roman.
Er moet dus een zinvolle samenhang bestaan tussen Brouwers en schijt. Want mij maak je niet wijs dat Giphart door te schijten wil afrekenen met zijn idool Brouwers, of Eldert met zijn Patricia. De schijt betekent veeleer een keerpunt, het is een ritueel waarin de held een nieuwe toekomst tegemoet gaat.
Je kunt om dit beter te begrijpen denken in de termen van de christelijke Eldert zelf. De wc is een hellevaart, maar Christus ging na zijn dood ter helle om daar de zielen te redden. Het is met andere woorden een symbool van verrijzenis. We kunnen ook aan Dante denken en zijn onmogelijke tocht door hel, purgatorium en hemel.
De Russische filosoof Bachtin heeft erop gewezen dat de schijt in de middeleeuwen werd beschouwd als 'de blijde materie'. Mensen waren op allerlei positieve manieren vertrouwd met schijt. Ze aten ingewanden van dieren en daar wasten ze niet alle fecaliën uit. Bachtin stelt ook dat de schijt als een tegengif werkte tegen de angst. Die werd door de autoriteiten vooral uitgespeeld in kosmische symboliek, de ondergang van de wereld die aangekondigd werd door kometen. De schijt kreeg in die context de betekenis van warme, vertrouwde, lichamelijke materie. Bachtin zegt ook dat de schijt ambivalent is, maar als je hem leest moet je wellicht zeggen dat hij een hoofdzakelijk positieve betekenis had.
In een andere zin is de schijt wel ambivalent. Niet omdat hij een negatieve kant zou hebben, maar omdat zijn positieve kant meerduidig is. Als de weg via de schijt Christus' hellevaart symboliseert, dan wordt schijten potentieel een christelijk ritueel. Voor de monnik van Brouwers betekent dat, dat hij de brief van zijn minnares door hem in de wc te gooien toevertrouwt aan Christus. Voor hem is dus feitelijk geen ontsnapping mogelijk aan het christendom, omdat zijn redding verloopt via christelijke symboliek en een christelijk ritueel.
Zo kunnen we de wc-gang van Ronald Giphart opvatten als opvolging, zalving. Schijt hebben aan Brouwers betekent dat hij op zijn manier Brouwers zal opvolgen en respecteren.
Ik moest onmiddellijk terugdenken aan Ronald Giphart in - naar ik meen - zijn roman Giph. Daar aanbidt hij Jeroen Brouwers en gaat met enkele adepten naar een optreden van hem. Als hij na een desillusie weer terugkomt in zijn geliefde Utrecht gaat hij op de wc zitten schijten. Zo eindigt de roman.
Er moet dus een zinvolle samenhang bestaan tussen Brouwers en schijt. Want mij maak je niet wijs dat Giphart door te schijten wil afrekenen met zijn idool Brouwers, of Eldert met zijn Patricia. De schijt betekent veeleer een keerpunt, het is een ritueel waarin de held een nieuwe toekomst tegemoet gaat.
Je kunt om dit beter te begrijpen denken in de termen van de christelijke Eldert zelf. De wc is een hellevaart, maar Christus ging na zijn dood ter helle om daar de zielen te redden. Het is met andere woorden een symbool van verrijzenis. We kunnen ook aan Dante denken en zijn onmogelijke tocht door hel, purgatorium en hemel.
De Russische filosoof Bachtin heeft erop gewezen dat de schijt in de middeleeuwen werd beschouwd als 'de blijde materie'. Mensen waren op allerlei positieve manieren vertrouwd met schijt. Ze aten ingewanden van dieren en daar wasten ze niet alle fecaliën uit. Bachtin stelt ook dat de schijt als een tegengif werkte tegen de angst. Die werd door de autoriteiten vooral uitgespeeld in kosmische symboliek, de ondergang van de wereld die aangekondigd werd door kometen. De schijt kreeg in die context de betekenis van warme, vertrouwde, lichamelijke materie. Bachtin zegt ook dat de schijt ambivalent is, maar als je hem leest moet je wellicht zeggen dat hij een hoofdzakelijk positieve betekenis had.
In een andere zin is de schijt wel ambivalent. Niet omdat hij een negatieve kant zou hebben, maar omdat zijn positieve kant meerduidig is. Als de weg via de schijt Christus' hellevaart symboliseert, dan wordt schijten potentieel een christelijk ritueel. Voor de monnik van Brouwers betekent dat, dat hij de brief van zijn minnares door hem in de wc te gooien toevertrouwt aan Christus. Voor hem is dus feitelijk geen ontsnapping mogelijk aan het christendom, omdat zijn redding verloopt via christelijke symboliek en een christelijk ritueel.
Zo kunnen we de wc-gang van Ronald Giphart opvatten als opvolging, zalving. Schijt hebben aan Brouwers betekent dat hij op zijn manier Brouwers zal opvolgen en respecteren.
vrijdag 21 augustus 2015
Conservatieven tegen vluchtelingen
Vanochtend staat er een mooi overzicht in de Volkskrant van conservatieven met hun mening over het vluchtelingenvraagstuk. Die zijn tamelijk voorspelbaar. De Europese landen komen in serieuze problemen als er nog meer immigranten bijkomen. Vaak zijn die laagopgeleid. Dat laatste vindt vooral de Zweedse historicus Markus Jonsson.
Maar bij de anderen, allemaal filosofen, overheerst een cultureel en zelfs religieus argument. Het echte probleem is de Islam. Daardoor verandert het argument enigszins. Het lijkt of immigratie op zichzelf wel okee is, maar de komst van moslims leidt op den duur tot katastrofes. Maar dat straalt vervolgens ook weer af op het oordeel van deze filosofen over de immigratie als zodanig. Immigratie is op zichzelf okee, zeggen ze, maar moslims tasten onze cultuur aan, en, trouwens, teveel immigranten kunnen we niet hebben.
Daardoor heeft de Franse filosoof Rémi Brague in zekere zin wel de kern van het probleem verwoord. Niet alleen van het probleem van immigratie, maar misschien onbedoeld ook van de conservatieve standpunten. Die kern is volgens hem gelegen in de religie. De kern van de Islam is de sharia, zegt hij, die de oorlog tegen de ongelovigen voorschrijft. Maar, voegt hij toe, de Islam is eigenlijk geen religie, maar van cultuur, van sociale identiteit en gedrag. Het concept religie is een westerse uitvinding, geënt op het Christendom, met zijn 'gebeden, riten, sacramenten en dergelijke'.
De kern van het immigratieprobleem bestaat dus in het Christendom, de religie die het meest of zelfs exclusief voldoet aan het concept religie, volgens Brague.
In een andere blog heb ik die opvatting over exclusiviteit van Christendom en Europese cultuur van Brague uitgebreider besproken. Brague beweegt zich rond een paradox. De exclusieve betekenis van Europa bestaat erin dat het zich structureel positief verhoudt tot een andere cultuur. Het Christendom was ondenkbaar zonder het Jodendom, de Romeinse cultuur ondenkbaar zonder de Griekse.
Met zo'n paradox kun je altijd minstens twee kanten op. Je kunt zeggen dat het Christendom in de kern bevestigend staat tegenover andere culturen. Je kunt ook zeggen dat het andere culturen moet afwijzen omdat deze de paradox van de exclusiviteit niet begrijpen. Dat laatste is wat Brague in zijn standpunt over de moslimimmigratie doet. Daarmee profileert hij zich tot een conservatief zoals bijvoorbeeld ook Bolkestein dat hier was.
Maar zoals gezegd, met Bragues filosofie kun je ook andere kanten op. Je zou bijvoorbeeld kunnen bedenken in welke zin de Islam zich secundair verhoudt tot het Christendom, zoals het Christendom ten opzichte van het Jodendom. Zo neemt de Islam voortdurend elementen uit de westerse cultuur over, ook wanneer ze zich daarvan niet bewust is. Homofobie bijvoorbeeld was in de Islam afwezig, totdat de Engelsen hun Victoriaanse moraal in de moslimwereld importeerden.
Voor Brague is deze secundaire verhouding wat betreft de Islam ondenkbaar, zo lijkt het. Als kenner van middeleeuwse Joodse en Islamitische teksten zegt hij dat de Islam alleen ideeën van anderen overnam die het direct gebruikte, maar alle andere ideeën niet bewaarde. Kijk je echter naar de formuleringen van Brague in de krant, dan kun je je afvragen of zijn strakke definitie van sociale identiteit wel klopt. Moslims zijn in staat om hun tolerantie jegens homo's in te ruilen voor homofobie. Ze nemen van het Westen allerlei zaken over die hun identiteit bepalen en veranderen.
De Islam heeft dus minder identiteit dan zijzelf denkt, en dan Brague denkt.
Denk je langs dit spoor verder, dan krijgt het culturele argument van de conservatieven een andere lading. Zij geloven in culturele identiteit, niet zozeer omdat ze tegen andere culturen zijn,maar omdat ze de problemen van onze wereld symbolisch (imaginair) overzichtelijk willen houden. Het is verrassend om te zien hoezeer juist filosofen hechten aan dit symbolische overzicht. De argumenten die ze erbij leveren zijn voor iedereen interessant, omdat je er ook andere kanten mee op kunt. Het conservatisme laat ons de wereld beter begrijpen, maar vooral als je het tegen zijn bedoelingen in leest.
Maar bij de anderen, allemaal filosofen, overheerst een cultureel en zelfs religieus argument. Het echte probleem is de Islam. Daardoor verandert het argument enigszins. Het lijkt of immigratie op zichzelf wel okee is, maar de komst van moslims leidt op den duur tot katastrofes. Maar dat straalt vervolgens ook weer af op het oordeel van deze filosofen over de immigratie als zodanig. Immigratie is op zichzelf okee, zeggen ze, maar moslims tasten onze cultuur aan, en, trouwens, teveel immigranten kunnen we niet hebben.
Daardoor heeft de Franse filosoof Rémi Brague in zekere zin wel de kern van het probleem verwoord. Niet alleen van het probleem van immigratie, maar misschien onbedoeld ook van de conservatieve standpunten. Die kern is volgens hem gelegen in de religie. De kern van de Islam is de sharia, zegt hij, die de oorlog tegen de ongelovigen voorschrijft. Maar, voegt hij toe, de Islam is eigenlijk geen religie, maar van cultuur, van sociale identiteit en gedrag. Het concept religie is een westerse uitvinding, geënt op het Christendom, met zijn 'gebeden, riten, sacramenten en dergelijke'.
De kern van het immigratieprobleem bestaat dus in het Christendom, de religie die het meest of zelfs exclusief voldoet aan het concept religie, volgens Brague.
In een andere blog heb ik die opvatting over exclusiviteit van Christendom en Europese cultuur van Brague uitgebreider besproken. Brague beweegt zich rond een paradox. De exclusieve betekenis van Europa bestaat erin dat het zich structureel positief verhoudt tot een andere cultuur. Het Christendom was ondenkbaar zonder het Jodendom, de Romeinse cultuur ondenkbaar zonder de Griekse.
Met zo'n paradox kun je altijd minstens twee kanten op. Je kunt zeggen dat het Christendom in de kern bevestigend staat tegenover andere culturen. Je kunt ook zeggen dat het andere culturen moet afwijzen omdat deze de paradox van de exclusiviteit niet begrijpen. Dat laatste is wat Brague in zijn standpunt over de moslimimmigratie doet. Daarmee profileert hij zich tot een conservatief zoals bijvoorbeeld ook Bolkestein dat hier was.
Maar zoals gezegd, met Bragues filosofie kun je ook andere kanten op. Je zou bijvoorbeeld kunnen bedenken in welke zin de Islam zich secundair verhoudt tot het Christendom, zoals het Christendom ten opzichte van het Jodendom. Zo neemt de Islam voortdurend elementen uit de westerse cultuur over, ook wanneer ze zich daarvan niet bewust is. Homofobie bijvoorbeeld was in de Islam afwezig, totdat de Engelsen hun Victoriaanse moraal in de moslimwereld importeerden.
Voor Brague is deze secundaire verhouding wat betreft de Islam ondenkbaar, zo lijkt het. Als kenner van middeleeuwse Joodse en Islamitische teksten zegt hij dat de Islam alleen ideeën van anderen overnam die het direct gebruikte, maar alle andere ideeën niet bewaarde. Kijk je echter naar de formuleringen van Brague in de krant, dan kun je je afvragen of zijn strakke definitie van sociale identiteit wel klopt. Moslims zijn in staat om hun tolerantie jegens homo's in te ruilen voor homofobie. Ze nemen van het Westen allerlei zaken over die hun identiteit bepalen en veranderen.
De Islam heeft dus minder identiteit dan zijzelf denkt, en dan Brague denkt.
Denk je langs dit spoor verder, dan krijgt het culturele argument van de conservatieven een andere lading. Zij geloven in culturele identiteit, niet zozeer omdat ze tegen andere culturen zijn,maar omdat ze de problemen van onze wereld symbolisch (imaginair) overzichtelijk willen houden. Het is verrassend om te zien hoezeer juist filosofen hechten aan dit symbolische overzicht. De argumenten die ze erbij leveren zijn voor iedereen interessant, omdat je er ook andere kanten mee op kunt. Het conservatisme laat ons de wereld beter begrijpen, maar vooral als je het tegen zijn bedoelingen in leest.
zondag 16 augustus 2015
Zelfbestraffing door middel van landschap
Landschapsarchitect Adriaan Geuze is nog aan het praten bij Zomergasten. Het is inderdaad wel erg, die verrommeling van het landschap, met name rond de snelwegen. Want de auto, dat is toch een mooie manier om het Nederlandse landschap te beleven.
Ik heb er geen mening over. Deze blog is niet bedoeld om meningen te ventileren, en bovendien geloof ik niet in meningen.
Wel probeer ik soms een twist aan te brengen in de mening van anderen. Hoe kan ik die twist aanbrengen in de mening of observatie, of zelfs de woede van Geuze?
Mijn eerste associatie is het landschap dat functioneerde als decor van de Duitse Autobahn onder Hitler. Was het niet Syberberg die de Autobahn beschreef als een Gesamtkunstwerk? Het is dus de esthetisering die we terecht koppelen met het vernietigingsdrama van Hitler, de vernietiging van de ander en van zichzelf.
Je zou dus die verrommeling rond de snelwegen kunnen beschouwen als uitgestelde (zelf)vernietiging. We zijn niet zozeer tegen esthetisering en Gesamtkunstwerk, we zijn tegen een wij dat zich opricht tegen de banken, bedrijven en speculanten. We laten hen begaan omdat we een tolerant volk zijn. We willen geen gedoe rond al dat soort dingen waarmee we ons in ons werk al bezighouden. En daar volgen we de imperatieven op die ons elke dag worden opgedrongen, om onszelf en ons bedrijf te redden.
'Nederland heeft enorm de neiging om weg te kijken', hoor ik Geuze zeggen. Dat klopt zeker voor die snelwegen, want we kunnen nog diverse kanten op. We kijken naar de andere kant van onze Autobahn, we kijken naar de vakantie, Geuze zelf kijkt naar Spanje. Onze pluraliteit bestaat in diverse richtingen waarin we wegkijken, en in de tolerantie waarmee we de lelijkheid toelaten die over ons wordt uitgestort.
Heb ik nu een twist aangebracht in de visie van Adriaan Geuze?
Ja, want in zijn visie draait het om de waarde van planning, de planning die toch ook de schoonheid van het landschap moet omvatten. Het landschap is mooi dankzij Mondriaan. Houd je die visie vol, dan moet je wel alle vormen van planning accepteren, ook als ze niet jouw schoonheid tot doel hebben. De enige manier om de schoonheid van het landschap te redden is centrale planning, of een decentrale planning die goed uitpakt. Maar als je de decentrale planning accepteert, dan moet je die ook accepteren als die niet mooi uitpakt.
Bovendien is de lelijkheid van de moderne democratie wraak op het totalitaire Gesamtkunstwerk. Onbewust is het Nederlandse landschap verrommeld en verlelijkt omdat we nog steeds onbewust worden belaagd door de Hitleriaanse idee van het Gesamtkunstwerk. Daar ageren we tegen. In wezen dus door zelfbestraffing. Kijk eens, nazi's, wij zijn machtiger dan jullie, want we verlelijken ons landschap! We zijn zo machtig dat we onszelf kunnen straffen zonder ten onder te gaan.
Ik heb er geen mening over. Deze blog is niet bedoeld om meningen te ventileren, en bovendien geloof ik niet in meningen.
Wel probeer ik soms een twist aan te brengen in de mening van anderen. Hoe kan ik die twist aanbrengen in de mening of observatie, of zelfs de woede van Geuze?
Mijn eerste associatie is het landschap dat functioneerde als decor van de Duitse Autobahn onder Hitler. Was het niet Syberberg die de Autobahn beschreef als een Gesamtkunstwerk? Het is dus de esthetisering die we terecht koppelen met het vernietigingsdrama van Hitler, de vernietiging van de ander en van zichzelf.
Je zou dus die verrommeling rond de snelwegen kunnen beschouwen als uitgestelde (zelf)vernietiging. We zijn niet zozeer tegen esthetisering en Gesamtkunstwerk, we zijn tegen een wij dat zich opricht tegen de banken, bedrijven en speculanten. We laten hen begaan omdat we een tolerant volk zijn. We willen geen gedoe rond al dat soort dingen waarmee we ons in ons werk al bezighouden. En daar volgen we de imperatieven op die ons elke dag worden opgedrongen, om onszelf en ons bedrijf te redden.
'Nederland heeft enorm de neiging om weg te kijken', hoor ik Geuze zeggen. Dat klopt zeker voor die snelwegen, want we kunnen nog diverse kanten op. We kijken naar de andere kant van onze Autobahn, we kijken naar de vakantie, Geuze zelf kijkt naar Spanje. Onze pluraliteit bestaat in diverse richtingen waarin we wegkijken, en in de tolerantie waarmee we de lelijkheid toelaten die over ons wordt uitgestort.
Heb ik nu een twist aangebracht in de visie van Adriaan Geuze?
Ja, want in zijn visie draait het om de waarde van planning, de planning die toch ook de schoonheid van het landschap moet omvatten. Het landschap is mooi dankzij Mondriaan. Houd je die visie vol, dan moet je wel alle vormen van planning accepteren, ook als ze niet jouw schoonheid tot doel hebben. De enige manier om de schoonheid van het landschap te redden is centrale planning, of een decentrale planning die goed uitpakt. Maar als je de decentrale planning accepteert, dan moet je die ook accepteren als die niet mooi uitpakt.
Bovendien is de lelijkheid van de moderne democratie wraak op het totalitaire Gesamtkunstwerk. Onbewust is het Nederlandse landschap verrommeld en verlelijkt omdat we nog steeds onbewust worden belaagd door de Hitleriaanse idee van het Gesamtkunstwerk. Daar ageren we tegen. In wezen dus door zelfbestraffing. Kijk eens, nazi's, wij zijn machtiger dan jullie, want we verlelijken ons landschap! We zijn zo machtig dat we onszelf kunnen straffen zonder ten onder te gaan.
donderdag 30 juli 2015
De saaie wetenschap
Altijd heb ik gedacht dat wetenschap een dominant onderdeel van onze cultuur is. Het VWO heet toch het hoogste doel te zijn onder de scholen en die voert de wetenschap in zijn naam. De universiteiten zijn onpasseerbare stations die je moet passeren voor de machtigste en bestbetaalde banen. En dan was er binnen de wetenschap die hiërarchie van hard en soft. Ik had dan weliswaar, als alfamannetje, de slag gemist, maar zag daardoor ook enorm op tegen de harde, exacte wetenschappen, waar de echte alfamannetjes zaten.
Nu maak ik een periode van ontluistering door. Wetenschap, zo lees ik in allerlei bronnen, is iets voor mensen met een enorme nieuwsgierigheid. Maar daar krijg je op zichzelf geen geld voor. Er bestaat steeds minder maatschappelijke waardering voor zuivere wetenschap. Met andere woorden: wil een wetenschapper iets bereiken, dan moet hij bewijzen dat zijn onderzoek andere belangen dient: nut, consumptie, kapitalistische expansie.
Maar ook de wetenschappelijke nieuwsgierigheid is iets aan het worden voor een paar geschifte malloten. In de VS en in Europa wordt wetenschap door leerlingen saai gevonden. Ze kiezen er steeds minder voor, de vakken hebben steeds minder status op de scholen. Docenten moeten in de aanval, maar zonder de steun van het gezag dat ze ooit hadden. Dus wordt wetenschap in Amerika al gepresenteerd als iets waar je iets aan hebt in je dagelijks leven.
Zelf heb ik in de klas al duidelijk gemaakt dat je aan onderzoek doet als je moet kiezen tussen zakken chips in de winkel. Maar ik was nog niet zo ver dat ik doorhad dat het daar ook bij bleef. De natuurwetenschappen krijgen dezelfde armzalige status als de talen. Ook daar wordt al decennia gezegd dat het goed is om Duits te leren zodat je in Berlijn tenminste worst kunt bestellen. Die leerlingen kunnen dat empirisch weerleggen, worst wijs je aan met je handen of in het Engels. Zo hebben ze indirect nog iets over onderzoek geleerd.
Natuurlijk, het is bij ons nog minder erg dan in Amerika en niet overal even erg. Maar de richting is alvast duidelijk.
Is de aanval van het onderwijs op het egocentrisme kansrijk, wanneer het al zo ver in het defensief gedrongen is? Wanneer je aan leerlingen moet bewijzen dat onderzoek niet saai is, in hun eigen termen, en ook nog nuttig, in hun termen?
Kansrijk of niet, we zitten al een paar stations verder. De kern van onze inzet voor wetenschap ligt in de moeite die we hebben om onze cultuur te zien als iets wat tot het verleden behoort. We willen zo graag doorgeven wat we zelf belangrijk vinden dat we bereid zijn voor de kinderen op onze knieën te gaan liggen en de nar uit te hangen. Alles, als ze onze cultuur maar willen overnemen. Of sommigen, iets ervan. Alsjeblieft!
De ouderen onder ons herkennen deze strijd nog als die van onze ouders of grootouders Zij vonden het geloof zo waardevol dat ze ons dat met dwang, later zonder dwang, later met verleiding, later al bedelend wilden overdragen. Die strijd is gestreden. We zijn nu autonoom. En de strijd bleek achteraf gezien niet onze strijd. Evenmin als dat de strijd om de wetenschap niet die van onze kinderen is. Te saai.
Nu maak ik een periode van ontluistering door. Wetenschap, zo lees ik in allerlei bronnen, is iets voor mensen met een enorme nieuwsgierigheid. Maar daar krijg je op zichzelf geen geld voor. Er bestaat steeds minder maatschappelijke waardering voor zuivere wetenschap. Met andere woorden: wil een wetenschapper iets bereiken, dan moet hij bewijzen dat zijn onderzoek andere belangen dient: nut, consumptie, kapitalistische expansie.
Maar ook de wetenschappelijke nieuwsgierigheid is iets aan het worden voor een paar geschifte malloten. In de VS en in Europa wordt wetenschap door leerlingen saai gevonden. Ze kiezen er steeds minder voor, de vakken hebben steeds minder status op de scholen. Docenten moeten in de aanval, maar zonder de steun van het gezag dat ze ooit hadden. Dus wordt wetenschap in Amerika al gepresenteerd als iets waar je iets aan hebt in je dagelijks leven.
Zelf heb ik in de klas al duidelijk gemaakt dat je aan onderzoek doet als je moet kiezen tussen zakken chips in de winkel. Maar ik was nog niet zo ver dat ik doorhad dat het daar ook bij bleef. De natuurwetenschappen krijgen dezelfde armzalige status als de talen. Ook daar wordt al decennia gezegd dat het goed is om Duits te leren zodat je in Berlijn tenminste worst kunt bestellen. Die leerlingen kunnen dat empirisch weerleggen, worst wijs je aan met je handen of in het Engels. Zo hebben ze indirect nog iets over onderzoek geleerd.
Natuurlijk, het is bij ons nog minder erg dan in Amerika en niet overal even erg. Maar de richting is alvast duidelijk.
Is de aanval van het onderwijs op het egocentrisme kansrijk, wanneer het al zo ver in het defensief gedrongen is? Wanneer je aan leerlingen moet bewijzen dat onderzoek niet saai is, in hun eigen termen, en ook nog nuttig, in hun termen?
Kansrijk of niet, we zitten al een paar stations verder. De kern van onze inzet voor wetenschap ligt in de moeite die we hebben om onze cultuur te zien als iets wat tot het verleden behoort. We willen zo graag doorgeven wat we zelf belangrijk vinden dat we bereid zijn voor de kinderen op onze knieën te gaan liggen en de nar uit te hangen. Alles, als ze onze cultuur maar willen overnemen. Of sommigen, iets ervan. Alsjeblieft!
De ouderen onder ons herkennen deze strijd nog als die van onze ouders of grootouders Zij vonden het geloof zo waardevol dat ze ons dat met dwang, later zonder dwang, later met verleiding, later al bedelend wilden overdragen. Die strijd is gestreden. We zijn nu autonoom. En de strijd bleek achteraf gezien niet onze strijd. Evenmin als dat de strijd om de wetenschap niet die van onze kinderen is. Te saai.
zondag 26 juli 2015
Etappe 23 - Dwalen over de Champs Élysées
Ik ben dus uw parasiet omdat ik me daarmee amuseer. De Tour is niet meer dan een aanleiding om me met mijn uiteenzetting aan u te vertonen. Dat zou je de conclusie kunnen noemen van mijn verkenning van de Tourfilosofie. Maar elke conclusie draagt de eerdere conclusies in zich. Ik ga dat niet allemaal uitleggen, u mag dat zelf checken of, wat tijd spaart, er blind op vertrouwen.
Met mijn conclusie lijkt het of de cirkel zich sluit. Helder is alvast dat de Tour bedoeld lijkt om ons te amuseren. Lukt je dat, en mij is dat dus goed gelukt de afgelopen drie weken, dan is de cirkel rond. Maar ben ik ook daadwerkelijk een parasiet, is mijn amusement ten koste gegaan van de Tour? Dat is minder evident. De Tour is immers een monument. Een monument verkeert in een win-winsituatie. Het zet je aan tot iets, tot denken, gedenken, bezoeken en afscheid nemen: in dat geval leeft het. Doe je dat niet, dan blijft het monument monument. Het is onkwetsbaar. Vergelijk het met de glazen monumenten van Jan Wolkers. Beschadig je ze, dan roept dat extra veel verontwaardiging en herdenking op.
Om beter te begrijpen waarom mijn geblog parasitair is, moeten we begrijpen waarvan de Tour een monument is, van welk soort amusement. Een aanwijzing ligt in de sponsoring. Ik heb horen zeggen dat de Tour voor 70% wordt gesponsord door de Franse VVV. De belangrijkste inzet is dus het toerisme. Doordat we naar de Tour kijken zullen we nog vaker op het idee komen om onze vakantie in Frankrijk door te brengen.
Niets aan de hand nog. Ik heb me gedragen als een toerist. Ik heb hier en daar wat snelle nieuwtjes uit de lucht geplukt en ben in ijltempo - 'voortdenderend' - bij een paar filosofen langsgeweest. Ik heb snel wat gedachten bij hen vandaan gehaald. Dat was een parasitaire actie, zoals we hebben gezien, omdat bijvoorbeeld een Derrida door mij slecht wordt uitgelegd en daardoor een vertekend beeld bij de lezer ontstaat. Maar goed, Derrida is een goed gastheer omdat hijzelf begrijpt wat het is om parasiet te zijn. Parasieten onder elkaar, dat is best gezellig. En mede vanwege de Tour zou ik weer eens graag naar Parijs gaan en daar meteen wat boeken van Derrida kopen. Dat is goed voor Parijs, goed voor de Tour en goed voor mij.
Nee, het parasitaire van het toerisme moet je eerder zoeken in de herinnering aan de jacht. Een toerist zet in wezen de jacht voort die vroeger in Frankrijk en elders de manier was om zich in de natuur te vermaken. Vanwege de jacht werden er wegen en paden aangelegd, grote parken, prooidieren uitgezet en honden afgericht. In de Tour wordt dit ritueel in elke etappe herhaald. Er zijn een paar ontsnappers en de meute jaagt achter hen aan.
De jacht opent de mens de toegang tot de wilde natuur. Maar zodanig dat de prooi wordt gedood. De jacht gaat noodzakelijk ten koste van de prooi. De jacht parasiteert op het dier, doordat de jacht het dier in leven houdt om het vanwege het amusement te doden. Het toerisme parasiteert op de jacht doordat het deze dubbele verhouding tot de natuur, het landschap, herhaalt. De natuur wordt genoten, en om hem te genieten wordt diezelfde natuur geëxploiteerd, in cultuur gebracht, als natuur gedood.
Is er een andere verhouding tot de jacht en het toerisme mogelijk dan sponsoring? Ik zie wel iets in het schrijven en het nietsdoen, maar begrijp nog niet goed hoe dit ten koste kan gaan van de jacht.
Lezen we bijvoorbeeld Plinius (62-113), dan is ook daar sprake van een win-winsituatie:
Het lijkt me onmogelijk om al schrijvend en denkend voluit te delen in het enthousiasme van de jagers. Met het schrijven neemt Plinius, hoe miniem ook, afstand van de jagende meute en creëert hij een innerlijke ruimte waarin andere gedachten kunnen opkomen.
We zijn dus weer terug bij Van den Bossche, de eenzame fietsende filosoof en de gezonde geest in een gezond lichaam. Met toch wel enkele verschilletjes. Van den Bossche ziet de mens wezenlijk als jager, duurloper. Plinius echter zit een beetje te niksen, het schrijven ziet hij als heerlijk nietsdoen. Daarnaast is Plinius een jager zonder te jagen. Hij gebruikt een list om aan zijn vangst te komen zonder te hoeven rennen.
Terug naar de Tourfilosofie, hoewel we er geen moment uit zijn weggeweest. In het zog van de Tour trekt niet alleen Diana door de bergen, maar ook Minerva. Ze hoeft niet altijd thuis te zitten en hard te werken. Ze mag ook op vakantie, een beetje schuifelen langs monumenten en een beetje hangen op een terras. Haar notebook heeft ze altijd bij de hand. Haar actie, of liever gezegd non-actie, gaat ten koste van het enthousiasme van de jagers. Minerva is nogal zuinig in de consumptie en geeft zich nooit helemaal. Ze is niet de nymfomane, kwetsbare Sinead O'Connor met wie Peter Winnen de Alpe d'Huez graag vergelijkt en waar hij twee keer winnend overheen is gegaan. Minerva was al gewapend bij haar geboorte, dus je moet met haar oppassen.
En zo wordt toch heel wat leven uit die Tour weggezogen. Hier en daar verschijnen adviseurs die uitrekenen wat de renner precies moet eten, welk geluksgevoel hij precies in welke mate moet hebben. Mart Smeets vertelt dat hij geen zin meer had in de rit met de auto over de Alpe nadat de enthousiaste fans de spiegels en antenne van de NOS-auto afbraken, en kozen na 2000 een andere route naar boven. Rustiger. De helikopter schiet tussendoor nog wel zijn plaatjes van de landschappen, de monumenten en de ronddansende boeren, maar Maarten en Herbert maken ons duidelijk dat de wedstrijd toch echt de wedstrijd is, niet de gekke dingen eromheen.
Niet dat ik dat allemaal schuld ben, dat nu ook weer niet. Met Minerva bedoel ik de schim van weten en wijsheid die van alle kanten kan opduiken, ook in de rol van de journalist. De journalist mag dan wel God zelf zijn, in Frankrijk is het polytheïsme nooit helemaal geneutraliseerd, er zwerven wat onverwerkte resten door de bergen. Goden en helden hebben de hinderlijke eigenschap dat ze na hun dood nog ronddwalen. Ze zaaien dood en verderf, maar ze geven ook leven, want zonder dood is er geen leven, geen levendigheid.
Straks ga ik bij Mieke de laatste etappe kijken, de rondjes over de Elyzeese velden, de eeuwige jachtvelden der goden, en lekker eten met onze geliefden erbij.
Deze blogserie sluit ik graag af met een huldebetoon aan Roland Barthes. Hij doorziet de rol die ik via Plinius aan de schrijver heb toegewezen als een truc van de bourgeoisie. Die vergoddelijkt de schrijver om hem zodoende te veranderen in een mythe, façade, hem te neutraliseren. In zijn tijd deed de bourgeoisie dat, door de schrijver af te beelden in prozaïsche taal en met prozaïsche beelden. De schrijver op vakantie, de schrijver in pyjama. Hij is altijd aan het werk, ook op vakantie. Dus we hoeven ons niet druk te maken. Met andere woorden, ook de schrijver dwaalt rond over de Elyzeese velden.
In de laatste regels van zijn beschouwing laat Barthes nog een gaatje vallen, omdat de bourgeoisie nog gelooft in de waarde van tegenspraken. Ze gelooft in de vergoddelijking van de schrijver door hem in zijn pyjama te portretteren. Maar hij voorzag al hoe het zou aflopen in de komende tijden, in onze tijden, een halve eeuw later, waarin iedereen zijn mobiel bij de hand heeft en schrijft zoals hij eet. Als blogger, liggend op de bank met mijn koffie, weet ik wat hij bedoelt. Ik laat in het midden, ik laat het aan u over om te beoordelen of je deze desacralisering van de schrijver kunt opvatten als parasitaire actie jegens de bourgeoisie:
Met mijn conclusie lijkt het of de cirkel zich sluit. Helder is alvast dat de Tour bedoeld lijkt om ons te amuseren. Lukt je dat, en mij is dat dus goed gelukt de afgelopen drie weken, dan is de cirkel rond. Maar ben ik ook daadwerkelijk een parasiet, is mijn amusement ten koste gegaan van de Tour? Dat is minder evident. De Tour is immers een monument. Een monument verkeert in een win-winsituatie. Het zet je aan tot iets, tot denken, gedenken, bezoeken en afscheid nemen: in dat geval leeft het. Doe je dat niet, dan blijft het monument monument. Het is onkwetsbaar. Vergelijk het met de glazen monumenten van Jan Wolkers. Beschadig je ze, dan roept dat extra veel verontwaardiging en herdenking op.
Om beter te begrijpen waarom mijn geblog parasitair is, moeten we begrijpen waarvan de Tour een monument is, van welk soort amusement. Een aanwijzing ligt in de sponsoring. Ik heb horen zeggen dat de Tour voor 70% wordt gesponsord door de Franse VVV. De belangrijkste inzet is dus het toerisme. Doordat we naar de Tour kijken zullen we nog vaker op het idee komen om onze vakantie in Frankrijk door te brengen.
Niets aan de hand nog. Ik heb me gedragen als een toerist. Ik heb hier en daar wat snelle nieuwtjes uit de lucht geplukt en ben in ijltempo - 'voortdenderend' - bij een paar filosofen langsgeweest. Ik heb snel wat gedachten bij hen vandaan gehaald. Dat was een parasitaire actie, zoals we hebben gezien, omdat bijvoorbeeld een Derrida door mij slecht wordt uitgelegd en daardoor een vertekend beeld bij de lezer ontstaat. Maar goed, Derrida is een goed gastheer omdat hijzelf begrijpt wat het is om parasiet te zijn. Parasieten onder elkaar, dat is best gezellig. En mede vanwege de Tour zou ik weer eens graag naar Parijs gaan en daar meteen wat boeken van Derrida kopen. Dat is goed voor Parijs, goed voor de Tour en goed voor mij.
Nee, het parasitaire van het toerisme moet je eerder zoeken in de herinnering aan de jacht. Een toerist zet in wezen de jacht voort die vroeger in Frankrijk en elders de manier was om zich in de natuur te vermaken. Vanwege de jacht werden er wegen en paden aangelegd, grote parken, prooidieren uitgezet en honden afgericht. In de Tour wordt dit ritueel in elke etappe herhaald. Er zijn een paar ontsnappers en de meute jaagt achter hen aan.
De jacht opent de mens de toegang tot de wilde natuur. Maar zodanig dat de prooi wordt gedood. De jacht gaat noodzakelijk ten koste van de prooi. De jacht parasiteert op het dier, doordat de jacht het dier in leven houdt om het vanwege het amusement te doden. Het toerisme parasiteert op de jacht doordat het deze dubbele verhouding tot de natuur, het landschap, herhaalt. De natuur wordt genoten, en om hem te genieten wordt diezelfde natuur geëxploiteerd, in cultuur gebracht, als natuur gedood.
Is er een andere verhouding tot de jacht en het toerisme mogelijk dan sponsoring? Ik zie wel iets in het schrijven en het nietsdoen, maar begrijp nog niet goed hoe dit ten koste kan gaan van de jacht.
Lezen we bijvoorbeeld Plinius (62-113), dan is ook daar sprake van een win-winsituatie:
Diana en Minerva lopen elkaar niet in de weg. Maar het is toch wel opvallend dat Plinius naar twee kanten iets uit te leggen heeft. Aan de ene kant moet hij zich tegenover Tacitus verdedigen dat hij schrijft op zo'n merkwaardige plaats, met zijn notebook in de natuur. Aan de andere kant zegt Plinius dat hij geen speer of lans onder handbereik heeft. Het kan zijn dat hij die niet nodig heeft om zijn drie everzwijnen te scoren. Maar hij noemt het toch, wellicht om duidelijk te maken dat zijn aandacht uitgaat naar de stilus.
Beste Tacitus,Je zult lachen en je mag ook lachen.Ik, de man die je kent, heb drie everzwijnen en nog wel hele mooie gevangen.‘Zelf ?’ zeg je.Ja zelf. Maar niet op zo'n manier dat ik mijn luiheid en rust helemaal opgaf. Ik zat bij de netten. Onder handbereik waren niet een speer of lans, maar mijn schrijfstift en schrijftafeltje. Ik was over iets aan het nadenken en tekende het op met de bedoeling dat, als ik lege handen mee naar huis zou brengen, ik toch volle schrijftafeltjes mee naar huis zou brengen. Er is geen reden om deze manier van studeren te minachten. Het is wonderbaarlijk hoe de geest door lichamelijke activiteit en beweging van het lichaam geactiveerd wordt, alleen al de bossen aan alle kanten en de eenzaamheid en juist die stilte die aan de jacht gewijd wordt zijn grote stimulansen voor het denken.Daarom, wanneer je gaat jagen, zul jij op mijn gezag niet alleen een broodmand en veldfles maar ook een schrijftafeltje mogen meenemen. Je zult ervaren dat Diana niet meer in de bergen ronddwaalt dan Minerva.Het ga je goed.Plinius
Het lijkt me onmogelijk om al schrijvend en denkend voluit te delen in het enthousiasme van de jagers. Met het schrijven neemt Plinius, hoe miniem ook, afstand van de jagende meute en creëert hij een innerlijke ruimte waarin andere gedachten kunnen opkomen.
We zijn dus weer terug bij Van den Bossche, de eenzame fietsende filosoof en de gezonde geest in een gezond lichaam. Met toch wel enkele verschilletjes. Van den Bossche ziet de mens wezenlijk als jager, duurloper. Plinius echter zit een beetje te niksen, het schrijven ziet hij als heerlijk nietsdoen. Daarnaast is Plinius een jager zonder te jagen. Hij gebruikt een list om aan zijn vangst te komen zonder te hoeven rennen.
Terug naar de Tourfilosofie, hoewel we er geen moment uit zijn weggeweest. In het zog van de Tour trekt niet alleen Diana door de bergen, maar ook Minerva. Ze hoeft niet altijd thuis te zitten en hard te werken. Ze mag ook op vakantie, een beetje schuifelen langs monumenten en een beetje hangen op een terras. Haar notebook heeft ze altijd bij de hand. Haar actie, of liever gezegd non-actie, gaat ten koste van het enthousiasme van de jagers. Minerva is nogal zuinig in de consumptie en geeft zich nooit helemaal. Ze is niet de nymfomane, kwetsbare Sinead O'Connor met wie Peter Winnen de Alpe d'Huez graag vergelijkt en waar hij twee keer winnend overheen is gegaan. Minerva was al gewapend bij haar geboorte, dus je moet met haar oppassen.
En zo wordt toch heel wat leven uit die Tour weggezogen. Hier en daar verschijnen adviseurs die uitrekenen wat de renner precies moet eten, welk geluksgevoel hij precies in welke mate moet hebben. Mart Smeets vertelt dat hij geen zin meer had in de rit met de auto over de Alpe nadat de enthousiaste fans de spiegels en antenne van de NOS-auto afbraken, en kozen na 2000 een andere route naar boven. Rustiger. De helikopter schiet tussendoor nog wel zijn plaatjes van de landschappen, de monumenten en de ronddansende boeren, maar Maarten en Herbert maken ons duidelijk dat de wedstrijd toch echt de wedstrijd is, niet de gekke dingen eromheen.
Niet dat ik dat allemaal schuld ben, dat nu ook weer niet. Met Minerva bedoel ik de schim van weten en wijsheid die van alle kanten kan opduiken, ook in de rol van de journalist. De journalist mag dan wel God zelf zijn, in Frankrijk is het polytheïsme nooit helemaal geneutraliseerd, er zwerven wat onverwerkte resten door de bergen. Goden en helden hebben de hinderlijke eigenschap dat ze na hun dood nog ronddwalen. Ze zaaien dood en verderf, maar ze geven ook leven, want zonder dood is er geen leven, geen levendigheid.
Straks ga ik bij Mieke de laatste etappe kijken, de rondjes over de Elyzeese velden, de eeuwige jachtvelden der goden, en lekker eten met onze geliefden erbij.
Deze blogserie sluit ik graag af met een huldebetoon aan Roland Barthes. Hij doorziet de rol die ik via Plinius aan de schrijver heb toegewezen als een truc van de bourgeoisie. Die vergoddelijkt de schrijver om hem zodoende te veranderen in een mythe, façade, hem te neutraliseren. In zijn tijd deed de bourgeoisie dat, door de schrijver af te beelden in prozaïsche taal en met prozaïsche beelden. De schrijver op vakantie, de schrijver in pyjama. Hij is altijd aan het werk, ook op vakantie. Dus we hoeven ons niet druk te maken. Met andere woorden, ook de schrijver dwaalt rond over de Elyzeese velden.
In de laatste regels van zijn beschouwing laat Barthes nog een gaatje vallen, omdat de bourgeoisie nog gelooft in de waarde van tegenspraken. Ze gelooft in de vergoddelijking van de schrijver door hem in zijn pyjama te portretteren. Maar hij voorzag al hoe het zou aflopen in de komende tijden, in onze tijden, een halve eeuw later, waarin iedereen zijn mobiel bij de hand heeft en schrijft zoals hij eet. Als blogger, liggend op de bank met mijn koffie, weet ik wat hij bedoelt. Ik laat in het midden, ik laat het aan u over om te beoordelen of je deze desacralisering van de schrijver kunt opvatten als parasitaire actie jegens de bourgeoisie:
L'alliance spectaculaire de tant de noblesse et de tant de futilité signifie que l 'on croit encore à la contradiction : totalement miraculeuse, chacun de ses termes l'est aussi : elle perdrait évidemment tout son intérêt dans un monde où le travail de l'écrivain serait désacralisé au point de paraître aussi naturel que ses fonctions vestimentaires ou gustatives. (p.33)
Abonneren op:
Posts (Atom)
Beloofd en verteld - Overdenking op Prinsjesdag
Een prominent kenmerk van de (extreem-)rechtse wind is de samenzwering. Ze zijn altijd met zijn drieën en zweren samen tegen ook weer drieën...
-
Beste Coen, Meestal word ik getroffen door de gesprekken aan de ronde tafel naast de mijne, terwijl ik altijd aan de andere tafel ga zitten....
-
Zei ik luciditeit, in de vorige blogs van deze serie? Daar moet ik toch nog eens ernstig over nadenken. Luciditeit heeft iets met licht te m...
-
Het was me weer een sprint vandaag. Van Kwiatkowski verwacht je kracht gepaard aan slimheid en ervaring. Maar hij ging in het groepje met tw...