vrijdag 29 januari 2016

Autoriteit en liefde

Nog steeds volgen we het spoor autoriteit in het onderwijs en nog steeds laten we ons bijlichten door Agamben. Ik las La communità che viene (in vertaling: The Coming Community) uit 1990. De titel herinnert sterk aan de boeken van Maurice Blanchot en Jean-Luc Nancy over gemeenschap. De laatste staat ook op de achterkant met een uitspraak die ik maar even citeer:
The Coming Community tries to designate a community beyond any conception available under this name; not a community of essence, a being-together of existences; that is to say: precisely what political as well as religious identities can no longer grasp. Nothing less.
Het lijkt dus te gaan om een nieuwe poging het Mit-sein van Heidegger uit te werken. Maar hoe voor-de-hand-liggend ook, geen van deze namen en motieven duiken op bij Agamben (uitgezonderd Heidegger in de Appendix, maar zonder het Mit-sein).

Nancy had zich er in een interview al eens over verwonderd dat Agamben Derrida en hemzelf leek te ontwijken. Dat geldt inmiddels niet meer helemaal voor Derrida, maar Nancy's afwezigheid is toch opmerkelijk. Het lijkt er toch sterk op dat je bovenstaand citaat evengoed kunt lezen als een typering van Agamben als van Nancy zelf. Ook het désoeuvrée van Nancy komt overeen met een hoofdmotief van (vooral de latere) Agamben, de katargèsis, het buiten werking stellen.

Wat er in dit geval, het geval van de gemeenschap dus, buiten werking moet worden gesteld is de essentie die zich in de gemeenschap laat gelden als een gedeelde vooronderstelling. Je hebt gemeenschappelijke overtuigingen, verhalen, die we in het algemeen aanduiden via de naam 'identiteit'. Voltrek je de overgang van essentie naar existentie, dan gaat het eerder om 'ipseïteit', je beweegt je van 'hetzelfde' naar het 'zelf'. En in de Appendix lijkt de 'coming community' zich te concentreren rond het 'zo'. Het gaat niet om het wat of zelfs om het dat, maar om het zo-zijn. 'Thus'.

We zitten nu zeker ook niet ver van Biesta die zijn onderwijspedagogiek eveneens wil ophangen aan een soort existentialisme, in zijn geval een riskant soort verantwoordelijkheid. Over mijn leeservaringen van zijn onvermijdelijke boek zal ik u nog informeren. Maar zoals we kunnen verwachten zal Agamben de term verantwoordelijkheid mijden omdat hij zich verplicht tot de ontologie. Het gaat niet om een 'aan gene zijde van het zijn', zoals Levinas, maar om het zo-zijn dat de inzet vormt van wat we in deze wereld kunnen doen.

Lees je Agamben, dan kan het je gaan duizelen bij alle subtiele onderscheidingen die onder meer draaien rond de grote scholastici, maar ook rond Frege en Russel. Daarom zou je kunnen denken dat zijn opmerkingen over liefde ook heel duister en moeilijk zijn. Terwijl ze toch de vorm aannemen van een sentimentele Schlager. Het gaat om de liefde, en de boodschap is heel simpel. Je houdt niet van iemand vanwege zijn eigenschappen. Maar je houdt ook niet van iemand ondanks zijn eigenschappen, bijvoorbeeld omdat die ander nu eenmaal een mens is. Nee, je houdt van iemand die zo is, de ander als zodanig.

In de Appendix (waarin Agamben aanleunt tegen Heidegger en Wittgenstein) kom je vervolgens terecht bij de term 'exposure', waarin je opnieuw weer aan Levinas kunt denken met zijn exposition à l 'autre. Maar dus zonder de ontologie te verlaten:
Existence as exposure is the being-as of a such. (The category of suchness is, in this sense, the fundamental category that remains unthought in every quality.) (p.97)
Maar goed, wij willen de sprong naar de autoriteit maken. Die heeft bij Agamben alles te maken met taal en ervaring, met infanzia, een woord dat we hier overigens niet tegenkomen. Zoals we zagen naar aanleiding van Infancy and History bevinden we ons in een experimentum linguae. Ervaring heeft elke betekenis verloren, en de ervaringloze taal bereidt een toekomst voor die we pas nu beginnen te verkennen.

In The Coming Community spreekt Agamben het meest programmatisch naar aanleiding van het beroemde boek van Guy Debord uit 1967, Society of the Spectacle. Via het mediaspektakel bereikt de macht van politiek en economie zijn hoogtepunt: 'What appears good, what is good appears.' Dit proces kun je zeker ook marxistisch opvatten. De vervreemding is allereerst een ontvreemding van communicatie en taal. En net als bij Marx kun je in dit destructieproces mogelijkheden ontdekken die je ertegen kunt keren.

Agamben werkt dit tussen neus en lippen nog even uit in een minibeschouwing over de ísolatie van de Sjechina' in de Kabbala. God openbaart zich langs diverse wegen, maar zijn openbaring via de Sjechina, zijn inwoning in de taal, raakt geïsoleerd van de andere wegen. De Sjechina 'zuigt de melk van het kwaad', zeggen de rabbijnen. Dat mondt uit in een situatie waarin de taal niets meer openbaart. En dat betekent ook: de taal openbaart het niets.

Het is daarom van belang dat de mensheid dit gebruikt als een kans. Voor het eerst is het nu mogelijk onszelf op te vatten als linguistische wezens, geheel en al taal en communicatie. Niet als het wat van de taal, maar als het dat, het feit dat we spreken. En dan is het tijd voor de laatste stap. Taal openbaart het niets, maar dat niets werkt nog als een sluier. Het gaat erom de 'taal bij de taal te brengen' waardoor ze uit haar isolement wordt gehaald en de destructieve macht kan worden gepacificeerd:
The era in which we live is also that in which for the first time it is possible for humans to experience their own linguistic being - not this or that content of language, but language itself, not this or that true proposition, but the very fact that one speaks. Contemporary politics is this devastating experimentum linguae that all over the planet unhinges and empties traditions and beliefs, ideologies and religions, identities and communities. / Only those who succeed in carrying it to completion - without allowing what reveals to remain veiled in the nothingness that reveals, but bringing language itself to language - will be the first citizens of a community with neither presuppositions nor a State, where the nullifying and determining power of what is common will be pacified and where the Shekinah will have stopped sucking the evil milk of its own separation. (p.82)
Het lijkt hier absoluut niet om autoriteit te gaan maar om pure macht, de macht van de Staat en de economie die in laatste instantie de macht is van het niets van de taal. Maar volgen we dit voorstel van Agamben, dan is het zinloos om tegen die macht de ervaring te keren, een autoriteit die de taal tegen alle media in nog tracht te koppelen aan een reële ervaring. Taal verwijst wezenlijk naar dingen, maar die dingen zijn niets anders dan het 'als zodanig' dat in de taal erover wordt gezegd. Daarom is het onmogelijk om je buiten het experiment te stellen, hoe destructief het ook is.

Met andere woorden, de autoriteit of macht die je nog tegen de macht kunt keren is de macht van de coming community, de gemeenschap zoals die wordt gecreëerd door de huidige politiek, waarin identiteiten en andere vooronderstellingen worden weggevaagd door de taal van het mediaspektakel. Je moet met die beweging meegaan, daaraan ontleen je je autoriteit. Alleen zo kan het proces tot voltooiing worden gebracht en ontstaat er ruimte voor iets nieuws, een 'profane menselijkheid' of iets dergelijks. Elders typeert Agamben deze als de mens na het laatste oordeel.

Het gaat dus om een speciaal soort dialectiek, die van de buiten-werking-stelling. Die is niet negatief maar een bevestiging van het als zodanig, waarbij het 'als' wordt omschreven als filosofie, wat filosofie eigenlijk is. Zonder te spreken over de verwondering leidt het 'als zodanig' ons wel naar zoiets. 'Waarom is er zijn eerder dan niet-zijn?' Hierin gaat het niet om een keuze tussen twee alternatieven of om de demonstratie van het zijn als essentie. Het gaat om het 'eerder' (rather, potius), eerder dan niet-zijn, machtiger dan niet-zijn.

Daarom lijkt mij bij de huidige stand van lezing de term 'risico' van Biesta ook niet de meest treffende. Het gaat niet om een zijn dat misschien kan vervallen tot een niet-zijn, het gaat om een mogelijkheid die ontspringt uit het niet-zijn als zijn ontkenning, een kunnen niet niet-zijn.

Dat lijkt me rechtstreeks voor de onderwijspedagogiek van belang. Het gaat om de verbazing, zoals een collega van een experimenteerschool me gisteren uitlegde, en ik begrijp nu dat de verbazing gaat over de mogelijkheid dat iets er niet niet is.

Zou het dan toch kunnen zijn dat mijn ervaring als docent nog toekomst heeft, autoriteit ontleent aan toekomst? Dat kan haast niet, omdat het hele proces van spektakelvorming, iPad, gamen en chatten nog lang niet zijn dieptepunt heeft bereikt. En toch wil ik het graag geloven, het een sluit het ander niet uit. Ik zie leerlingen die aan de grond raken en ineens weer opveren. Ik zie stress wanneer ze met hun neus op een moeilijke tekst van Foucault worden gedrukt waarna ze toch gaan schrijven. Ik zie dat bij het vertalen van Vergilius de taal bij de taal wordt gebracht, ze hebben werkelijk geen flauw idee waarover het gaat, terwijl toch de hele inzet van stichting, Bildung en pacificatie in het spel is.

http://assets.catawiki.nl/assets/2015/1/28/c/a/4/ca49f20a-a725-11e4-9a63-7231f99f3433.jpg

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Beloofd en verteld - Overdenking op Prinsjesdag

Een prominent kenmerk van de (extreem-)rechtse wind is de samenzwering. Ze zijn altijd met zijn drieën en zweren samen tegen ook weer drieën...