Maar hoe ver beide visies ook overeenkomen, het verschil ertussen zou tegelijk nauwelijks groter kunnen zijn. Leren heeft volgens Agamben namelijk iets te maken met ervaring en infanzia, het nog niet spreken dat ons buiten de taal plaatst. Wanneer we die ervaring met Staes delegeren aan de social media is er eerder sprake van een 'destructie van de ervaring', waarbij de laatste restanten worden weggevaagd door de dope die het brein aanmaakt.
Hoe zit het dan met het spel, welke spelervaring helpt ons bij de verheldering van autoriteit in het onderwijs?
Mijn antwoord zoek ik bij een essay van Agamben over de antropoloog Claude Lévi-Strauss, dat is opgenomen in de schijnbaar heterogene bundel Infanzia e storia (Infancy and History). Agamben vertrekt daar bij de beschrijving van Playland van Pinocchio, een 'infantile utopian republic' die oogt en vooral ook aanhoort als een permanent pandemonium. Gaat u maar eens kijken bij de schoolpauze van uw kind en u krijgt een reële indruk van Playland. Het effect van dit pandemonium is dat de tijd wordt stopgezet. Het is een lange vakantie die duurt van 1 januari tot en met 31 december.
Nu zie je bij allerlei volkeren in verleden en heden dat bijvoorbeeld nieuwjaarsrituelen een vergelijkbaar pandemonische indruk geven. Agamben gaat eerst weer even bij zijn linguistische held Benveniste te rade voor de betekenis van deze spelrituelen. Benveniste contrasteert twee schema's. Aan de ene kant doen de spelrituelen denken aan een sacraal drama, dat steeds opnieuw wordt opgevoerd. Aan de andere kant stelt onze linguist het woordspel ('jocus') dat neerkomt op een mythe, maar waarmee geen ritueel correspondeert dat het verbindt aan de werkelijkheid.
In de bespreking van Lévi-Strauss wordt dit contrast bijgesteld. Nu verloopt hij tussen ritueel en spel:
While rites transform events into structures, play transforms structures into events. (HI 82)Agamben preciseert deze tegenstelling door toe te voegen dat iets nooit helemaal spel is of ritueel. Elk spel bevat een ritueel aspect en elk ritueel een spelelement. Zo begrijpen we ook beter dat het niet gaat om twee fenomenen die we los van elkaar kunnen begrijpen, maar om een 'machine' waarbinnen ze elkaar veronderstellen:
We can regard ritual and play not as two distinct machines but as a single machine, a single binary system, which is articulated across two categories which cannot be isolated and across whose correlation and difference the very functioning of the system is based. (HI 84)Bij nader inzien is het dus onmogelijk leren uitsluitend op te vatten als spel, het is tegelijk ook een ritueel. De tijd wordt niet alleen stilgezet maar ook steeds opnieuw weer in gang gezet. Na de herriepauze op school klinkt de bel en begint de les weer volgens rooster.
De omslag van ritueel in spel en omgekeerd functioneert als het ware als een veiligheidsslot. Zou het spel doorgaan, dan zou de kans bestaan dat de cultuur gereduceerd wordt tot pure diachronie, opeenvolging van onsamenhangende momenten. Er moet dus van binnenuit het spel iets gebeuren waardoor het kan omslaan en de synchrone dimensie weer (tijdelijk) domineert.
De mogelijkheid voor die omslag ontstaat bijvoorbeeld wanneer het kind is uitgespeeld met zijn speelgoed. De pop is op verschillende manieren gebruikt totdat zijn betovering is uitgewerkt. Hij wordt in een hoek gesmeten, of in een plastic zak op zolder gestopt. Het residu van het spel moet worden verstopt of verwijderd om de overgang te bezegelen. Wat voor een pop geldt, geldt ook voor de bricoleur, de klusjesman of verzamelaar. Uit verschillende onderdelen, die op een bepaalde manier zijn gebruikt, maakt hij een nieuw object waarin die onderdelen een nieuwe betekenis krijgen.
Het speelgoed en de verzamelaar zijn de voorbeelden bij uitstek van miniaturisatie. We zien een stuk speelgoed of een stuk uit een verzameling als een mogelijkheid om de pure tijdelijkheid in dat object te vatten. De miniaturisatie is daarom, zegt Agamben, het cipher (cijfer, codering, merkteken) van de geschiedenis.
Het punt van Agamben is dus dat de cultuur levend blijft doordat er transformatie plaatsvindt. Daarbij zijn altijd beide polen betrokken, spel en ritueel. Het lijkt zelfs onmogelijk dat de cultuur een puur diachroon ofwel een puur synchroon karakter heeft. Een van de opmerkelijke conclusies wat betreft Lévi-Strauss is dan ook dat ook de zogenaamde natuurvolkeren in feite evengoed historisch zijn. Het verleden van de cultuur wordt bijvoorbeeld in een beeld tegenwoordig gesteld. Ook hier vindt dus miniaturisatie plaats en hebben we dus met geschiedenis te maken.
Het gebruiken van spel en ritueel, of nog mooier, in combinatie, is uitermate handig om de overgang te voltrekken bij ingrijpende gebeurtenissen zoals dood en geboorte. Bij het sterven laat de gestorven persoon een beeld na dat als spook kan ronddolen. Het is dan zaak om dat spook tot rust te brengen met het ritueel. Voor de geboorte geldt iets soortgelijks. Het kind moet toetreden tot de gemeenschap door een inwijdingsritueel. Dat ritueel moeten we opvatten als een uitruilmachine: in ruil voor inwijding krijgen we stabiliteit in de betekenisgeving. Instabiele betekenisgevers zijn het spook en het kind. Zij markeren het verschil tussen leven en dood, maar bedreigen in hun instabiliteit tegelijk het sociale systeem. Daarom moet de overgang tussen deze instanties steeds op gang worden gehouden zodat het systeem blijft functioneren: volwassenen worden geesten, die worden doden, en die doden worden weer kinderen zodat deze volwassenen kunnen worden.
Eenvoudiger gezegd: er moet steeds uitwisseling plaatsvinden met de instabiele betekenisgevende instanties, met name het kind en de geest. Wanneer we hen op afstand houden in een gesloten domein, Playland of het geestenmuseum (dat ook nog kan worden gecombineerd, zegt Agamben, in de universiteit), dan wordt het onmogelijk nog een verhouding tot het verleden en tot de toekomst te hebben. De volwassenen spelen dan alsof ze zelf de doden zijn en zijn niet meer in staat leven en dood werkelijk te onderscheiden en in elkaar te laten overgaan via de betekenisgevers en de rituelen.
Tijd om weer terug te keren naar onze kwestie, waarvan we door Agamben te volgen schijnbaar ver weg zijn gedreven. Maar wat is opvoeding anders dan de ruil waarbij het kind volwassen wordt en wij bevrijd zijn van een factor van instabiliteit? We hebben er bovendien een cultuurdiagnose bij gekregen. Onze samenleving sluit het kind en de spoken op in gebieden, en de volwassenen treden niet meer in contact met hen. Daardoor bevinden ze zich in een toestand die je evengoed levend als dood kunt noemen. Wij beschaafde westerlingen denken dat we ons in de geschiedenis bevinden en de natuurvolkeren niet. Maar het is precies andersom. We hebben de geschiedenis gereduceerd tot een lege opeenvolging van momenten die zich laat lezen als destructie van ervaring.
Het gaat nog steeds om taal, om de autoriteit van woorden en om ervaring, in infanzia. De analyse van Lévi-Strauss ligt in het verlengde van het experimentum linguae. Wat we cultuur noemen is in werkelijkheid iets tussen natuur en cultuur waarin de onderscheidingen steeds anders liggen, in transformaties en verschuivingen. Spel en ritueel tref je in elke cultuur aan, maar we hebben ze ook nodig om te functioneren, om als volwassenen te leven in verhouding tot verleden en toekomst.
'Passion for evolution' is de slogan van Jef Staes die hierop lijkt. Maar de term evolutie is zozeer gestempeld door doelgerichtheid dat we onszelf ermee van een echte toekomst beroven, een toekomst die alleen kan voortkomen uit infanzia, ervaring. En opnieuw, ook de term ervaring lijkt overeen te komen met 'passion', of je dat nu opvat als verlangen of als afzien. Verlangen en afzien tenderen naar pure negativiteit, waar infanzia de steeds weer andere oorsprong van de taal is, waarin het draait om de betekenis van onze woorden en ons leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten